ECLI:NL:OGEAA:2022:388

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
AUA202200918
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot verstrekking van bedrijfskleding en loonbetaling in arbeidsrelatie

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, verzocht de werknemer [verzoeker] om een verklaring dat zijn werkgever, de naamloze vennootschap ARUTRAM N.V., in gebreke was met de nakoming van de cao-verplichting tot verstrekking van bedrijfskleding. De werknemer stelde dat hij vanaf 13 tot en met 17 december 2021 niet in uniform op de werkvloer verscheen, omdat de werkgever zijn verplichtingen niet nakwam. De werkgever had eerder aangegeven dat hij pas in januari 2022 aan deze verplichtingen kon voldoen, wat leidde tot de instructie dat de werknemer in oude uniformen moest verschijnen. De werkgever weigerde echter om loon te betalen voor de dagen dat de werknemer niet in uniform verscheen, onder verwijzing naar het beginsel 'no work, no pay'.

Het Gerecht oordeelde dat de werknemer gerechtigd was om zijn verplichting om in uniform te verschijnen op te schorten, omdat de werkgever zijn cao-verplichting niet nakwam. De rechter concludeerde dat de werkgever niet gerechtigd was om het beginsel 'no work, no pay' toe te passen, en dat de werkgever verantwoordelijk was voor de gevolgen van zijn eigen tekortkomingen. De werkgever werd veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon aan de werknemer, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente. De kosten van de procedure werden ook aan de werkgever opgelegd.

Uitspraak

Beschikking van 4 oktober 2022
Behorend bij E.J. nr. AUA202200918
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende in Aruba,
verzoeker,
hierna ook te noemen: [verzoeker],
gemachtigde: de advocaat mr. E.E. Rosenstand,
tegen:
de naamloze vennootschap
ARUTRAM N.V.,
te Aruba,
verweerster,
hierna ook te noemen: Arutram,
gemachtigden: de advocaten mrs. A.A. Ruiz en M.R.M. Reinkemeyer.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- het verweerschrift, met producties;
- de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van dinsdag 23 augustus 2022.
1.2
Partijen zijn ter zitting verschenen bij hun respectieve gemachtigden. Partijen hebben bij wijze van re- en dupliek het woord gevoerd - [verzoeker] mede aan de hand van een door hem overgelegde en voorgedragen pleitnota - en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3
De onderhavige zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met nog 12 identieke andere zaken van collega’s van [verzoeker]. In iedere zaak wordt separaat beschikking gegeven.
1.4
Beschikking is bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voorzover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2
Arutram verzorgt gratis tramritten in een deel van Oranjestad voor met name van cruiseschepen afkomstige toeristen.
2.3 [
verzoeker] is krachtens een tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst in loondienst van Arutram. Tussen partijen is van toepassing de door [verzoeker] bij zijn verzoekschrift als productie 2 overgelegde collectieve arbeidsovereenkomst (hierna: de cao). Artikel 23 van de cao, waarin met bedrijf wordt bedoelde Arutram, luidt voorzover thans van belang als volgt:

Vanwege het bedrijf wordt aan bepaalde werknemers bedrijfskleding ter beschikking gesteld, behoudens directie en staf.
(…).”.
2.4 [
verzoeker] is een werknemer van Arutram aan wie ingevolge artikel 23 van de cao bedrijfskleding ter beschikking wordt gesteld.
2.5
Conform de bijlage behorende bij artikel 23 van de cao dient Arutram om de 6 maanden de volgende bedrijfskleding ter beschikking te stellen aan [verzoeker]: 5 shirts, 3 broeken en 1 paar schoenen.
2.6
Al vanaf 2018 komt Arutram voormelde verplichting voortvloeiende uit artikel 23 van de cao in verbinding met de daarbij horende bijlage (hierna: de cao-verplichting) in verband met haar precaire financiële situatie niet of niet naar behoren na. In 2019 zijn partijen overeengekomen dat Arutram ter compensatie van het niet nakomen van de cao-verplichting aan [verzoeker] een gratificatie werd uitbetaald. Eind 2020 zijn partijen overeengekomen dat Arutram ter compensatie van het wederom niet nakomen door Arutram van de cao-verplichting aan [verzoeker] 20 extra vrije dagen werden toegekend.
2.7
Bij brief van 10 december 2021 heeft Arutram aan onder meer [verzoeker] te kennen gegeven dat zij eerst in januari 2022 weer aan haar cao-verplichting kon voldoen omdat er ter zake van levering van door Arutram bestelde bedrijfskleding vertraging was opgetreden. Verder gaf Arutram aan onder meer [verzoeker] te kennen dat hij vanaf 13 december 2021 niet langer in eigen kleding op de werkvloer van Arutram mocht verschijnen, doch alleen in oude uniformen die - voorzover versleten of kapot - desnoods op kosten van Arutram hersteld konden worden (hierna: de instructie). Daarbij werd medegedeeld door Arutram dat het niet opvolgen van de instructie werkweigering zou opleveren en dat zou worden overgegaan tot toepassing van het beginsel “
no work, no pay”. Ook gaf Arutram bij deze brief aan onder meer [verzoeker] te kennen dat voor het niet nakomen van de cao-verplichting geen compensatie meer zou plaatsvinden.
2.8 [
verzoeker] heeft de instructie niet opgevolgd. Hij is vanaf 13 december tot en met 17 december 2021 telkens niet of niet geheel in uniform verschenen op de werkvloer van Arutram, alwaar het hem door Arutram telkens niet werd toegestaan zijn werkzaamheden uit te voeren. Arutram heeft dit alles gekwalificeerd als werkweigering van de zijde van onder meer [verzoeker], en zij heeft over de periode van 13 december tot en met 17 december 2021 (5 dagen dus) geen loon betaald aan onder meer [verzoeker] op grond van het hiervoor omschreven beginsel.
2.9
Nadat Arutram dat op 17 december 2021 per brief aan onder meer [verzoeker] had aangekondigd heeft Arutram op 20 december 2021 gevolg gegeven aan haar cao-verplichting door aan onder meer [verzoeker] een complete set bedrijfskleding te verstrekken.

3.HET GESCHIL

3.1 [
verzoeker] verzoekt dat het Gerecht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad (zo het begrijpt):
a. voor recht verklaart dat Arutram over het jaar 2021 in gebreke is gebleven met de behoorlijke nakoming van artikel 23 van de cao;
b. (1) de inhouding van het loon van [verzoeker] over de periode 13 december 2021 tot en met 17 december 2021 onrechtmatig verklaart en (2) Arutram veroordeelt om dat loon alsnog aan [verzoeker] uit te betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en met wettelijke rente;
c. Arutram veroordeelt in de proceskosten.
3.2
Arutram voert verweer en concludeert tot afwijzing van het door [verzoeker] verzochte, en tot veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten
3.3
Voorzover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Vast staat dat uit artikel 23 van de cao voor Arutram de verplichting voortvloeit om aan [verzoeker] om de 6 maanden een set bedrijfskleding ter beschikking te stellen bestaande uit 5 shirts, 3 broeken en 1 paar schoenen. Vast staat verder dat Arutram met betrekking tot [verzoeker] de contractuele cao-verplichting vanaf 2018 telkens niet of niet naar behoren is nagekomen. Ter compensatie daarvan zijn partijen in 2019 en 2020 telkens een regeling overeengekomen zoals hiervoor omschreven onder 2.6. Voorts staat vast dat Arutram de cao-verplichting tot en met 17 december 2021 niet was nagekomen, en dat zij geen compensatie daarvoor zou geven aan [verzoeker].
4.2
In het licht van vorenstaande stelt Arutram dat [verzoeker] zich in de periode van 13 tot en met 17 december 2021 schuldig heeft gemaakt aan werkweigering omdat hij toen telkens in strijd met de ook aan hem gegeven instructie niet of niet geheel in uniform op de werkvloer van Arutram is verschenen, op grond waarvan Arutram met betrekking tot [verzoeker] gerechtigd was tot toepassing van het beginsel “
no work, no pay”. Het Gerecht volgt Arutram niet in die door [verzoeker] bestreden stelling. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
4.3 [
verzoeker] heeft ter zitting desgevraagd door het Gerecht verklaard dat hij zich in verband met het wederom niet nakomen door Arutram van haar cao-verplichting om een complete set bedrijfskleding aan hem te vertrekken beroept op opschorting van de op hem rustende verplichting en de door Arutram gegeven instructie om vanaf 13 december 2021 weer in uniform op de werkvloer van Arutram te verschijnen. Dat beroep van [verzoeker] op opschorting in de zin van het eerste lid van artikel 6:52 BW, dat ook eerst in rechte kan worden gedaan, slaagt. [verzoeker] - als zijnde schuldenaar ten opzichte van Arutram ter zake van de verplichting om vanaf 13 december 2021 weer in uniform op de werkplek van Arutram - te verschijnen was/is naar het oordeel van het Gerecht bevoegd om die op hem jegens Arutram rustende verbintenis op te schorten tot de voldoening van zijn opeisbare vordering op Arutram, te weten correcte nakoming van de cao-verplichting, zou plaatsvinden. Daarbij heeft te gelden dat er voldoende samenhang bestaat tussen die vordering en die verbintenis om deze opschorting te rechtvaardigen. Vast staat dat Arutram eerst op 20 december 2021 ingevolge de cao-verplichting uiteindelijk een volledige set bedrijfskleding heeft verstrekt aan [verzoeker]. Dat betekent dat [verzoeker] vanaf 13 december 2021 tot die datum, en dus zeker tot en met 17 december 2021, bevoegd was tot opschorting van zijn verplichting om in uniform zijn werkzaamheden voor Arutram uit te voeren.
4.4
De gerechtvaardigde opschorting door [verzoeker] van bedoelde verplichting in bedoelde periode brengt met zich dat er geen sprake kan zijn van werkweigering zoals gesteld door Arutram, met als gevolg dat de niet van goed werkgeverschap getuigende keuze of beslissing van Arutram om de in de periode van 13 tot en met 17 december 2021 niet of niet geheel in uniform verschenen [verzoeker] de uitvoering van zijn werkzaamheden voor Arutram te beletten geheel voor haar rekening en risico komt en blijft. Arutram was in die periode met betrekking tot [verzoeker] niet gerechtigd om het beginsel “
no-work, no pay” toe te passen; zij verkeerde in die periode in schuldeisersverzuim ex artikel 6:59 BW.
4.5
Al het vorenstaande leidt tot de slotsom dat Arutram alsnog het door [verzoeker] bedongen loon over de periode van 13 tot en met 17 december 2021 aan [verzoeker] zal moeten betalen, te vermeerderen met de ambtshalve gematigde wettelijke verhoging van telkens maximaal 15% en met wettelijke rente. Arutram zal daartoe worden veroordeeld als na te melden. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die een ander oordeel kunnen dragen. Met name kan de stelling van Arutram, dat [verzoeker] in verband met de precaire financiële situatie van Arutram redelijkerwijze niet tot opschorting mocht/mag overgaan, haar niet baten. Gesteld noch is gebleken dat het in de gegeven hiervoor geschetste omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was/is dat [verzoeker] zich ter zake van zijn verplichting om zijn werkzaamheden voor Arutram in bedoelde periode in uniform uit te voeren op opschorting beroept. Dit klemt temeer omdat [verzoeker] onbestreden heeft gesteld dat Arutram het aan vooral zichzelf heeft te danken dat zij er financieel niet best voor staat door alsmaar gratis tramritten te verzorgen voor met name van cruiseschepen afkomstige toeristen in plaats van die toeristen een gering bedrag van 1 of 2 dollar in rekening te brengen voor zo’n ritje. Daar komt bij dat het beroep van [verzoeker] op opschorting van bedoelde verplichting, dat geldt als pressiemiddel naar Arutram toe tot correcte nakoming van haar cao-verplichting, niet vruchteloos is gebleken omdat Arutram op 17 december 2021 aan [verzoeker] liet weten dat hij op 20 december 2021 een complete set bedrijfskleding verstrekt zou krijgen, hetgeen (na te lange tijd) ook is gebeurd.
4.6
Toewijzing van de hiervoor onder b. sub 2 omschreven vordering van [verzoeker] als na te melden brengt met zich dat [verzoeker] geen rechtens te respecteren belang heeft bij toewijzing van zijn hiervoor onder a. en b. sub (1) omschreven vorderingen. Die vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
4.7
Arutram zal, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [verzoeker], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 50,-- aan verschotten (griffiegeld) en Afl. 384,62 aan salaris voor de gemachtigde (2/13 punt van tarief 5, ad Afl. 1.250,-- per punt). Omdat deze zaak gelijktijdig met nog 12 andere identieke zaken met identieke processtukken is behandeld, wordt het normaliter toe te kennen gemachtigden salaris (telkens) door 13 gedeeld.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-veroordeelt Arutram ten titel van nakoming tot betaling aan [verzoeker] van zijn loon over de periode 13 december 2021 tot en met 17 december 2021, te vermeerderen met (1) de gematigd vastgestelde wettelijke verhoging van telkens 15% en (2) met wettelijke rente gerekend vanaf de opeisbaarheid van dat loon tot aan de dag der algehele voldoening;
-veroordeelt Arutram in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [verzoeker], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 50,-- aan verschotten en Afl. 384,62 aan salaris voor de gemachtigde;
-verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-wijst af het meer of anders door [verzoeker] verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 4 oktober 2022 in aanwezigheid van de griffier.