ECLI:NL:OGEAA:2022:378

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
AUA202201758
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over doorbetaling loon en wedertewerkstelling van een schoolbuschauffeur

In deze zaak heeft [eiser], een schoolbuschauffeur, een kort geding aangespannen tegen zijn werkgever, Stichting Onderwijs der Zevendedags Adventisten (SOZA), vanwege een geschil over zijn ontslag en de doorbetaling van zijn loon. [eiser] was sinds 26 oktober 2021 in dienst bij SOZA, maar heeft op 9 december 2021 voor het laatst gewerkt. Hij betwist dat hij zelf ontslag heeft genomen en stelt dat zijn ontslag niet rechtsgeldig is. SOZA daarentegen beweert dat [eiser] op 8 december 2021 zelf ontslag heeft genomen, maar kan dit niet voldoende onderbouwen.

De rechter heeft vastgesteld dat het spoedeisend belang van [eiser] bij een voorlopige voorziening niet is betwist en dat hij de inkomsten uit arbeid dringend nodig heeft. De rechter oordeelt dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, omdat SOZA de reden van het ontslag niet gelijktijdig met de opzegging heeft meegedeeld. Dit leidt tot de conclusie dat de bodemrechter het ontslag waarschijnlijk zal vernietigen.

De rechter heeft de vordering van [eiser] tot doorbetaling van loon toegewezen, maar gematigd tot een bedrag van Afl. 3.900,-- netto, wat overeenkomt met drie maanden loon. Daarnaast is SOZA veroordeeld tot betaling van de wettelijke verhoging en de proceskosten van [eiser]. De vordering om [eiser] weer aan het werk te stellen is afgewezen, omdat er geen algemene verplichting bestaat voor een werkgever om een werknemer toe te laten tot het werk. Het vonnis is uitgesproken door mr. J.A. van Voorthuizen op 24 augustus 2022.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 24 augustus 2022 (bij vervroeging)
Behorend bij AUA202201758
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[eiser],
wonend te Aruba,
eiser,
hierna: [eiser],
gemachtigde: mr. J.M.R.F. Scheper,
tegen:
Stichting Onderwijs der Zevendedags Adventisten,
gevestigd te Aruba,
gedaagde,
hierna: SOZA,
gemachtigden: mrs. G.M. Sjiem Fat en J.J. Tromp.

1.DE PROCEDURE

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- verzoekschrift met producties, ingediend ter griffie op 8 juni 2022;
- verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 augustus 2022;
- de mondelinge behandeling op 16 augustus 2022, waarbij zijn verschenen [eiser] bijgestaan door mr. C.S. Edwards als vervangster van mr. Scheper en [werknemer SOZA] namens SOZA, bijgestaan door mr. Sjiem Fat. De gemachtigden hebben het woord hebben gevoerd, mr. Edwards mede aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen.
1.2.
Vonnis is bij vervroeging bepaald op vandaag.

2.DE FEITEN

2.1. [
eiser] is op 26 oktober 2021 voor onbepaalde tijd in deeltijd als schoolbuschauffeur in dienst getreden van SOZA, tegen een salaris van Afl. 1.300,-- netto per maand.
2.2. [
eiser] heeft op 9 december voor het laatst voor SOZA gewerkt.
2.3.
Bij brief van 6 juni 2022 schreef de gemachtigde van [eiser] aan SOZA, voor zover van belang:
(…) ‘U hebt cliënt ontslagen, doch er is geen dringende reden welke in casu het aan cliënt gegeven ontslag op staande voet kan rechtvaardigen. Er is in ieder geval geen dringende reden die onverwijld aan cliënt werd meegedeeld. Het dienstverband is niet vrijwillig en ook niet met wederzijds goedvinden beëindigd. Er was bovendien geen toestemming van de Directeur van de Directie Arbeid om de arbeidsovereenkomst met cliënt te beëindigen, terwijl er ook geen sprake is van beëindiging van de dienstbetrekking tijdens de diensttijd. Het dienstverband is dus niet rechtsgeldig beëindigd.
U wordt hierbij (wederom) bericht dat cliënt nog altijd in staat en bereid is zijn werkzaamheden bij U voort te zetten. (…) U bent in ieder geval nog steeds verplicht cliënt zijn loon door te (blijven) betalen.’ (…)

3.HET GESCHIL

3.1. [
eiser] vordert -samengevat- dat het gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis (i) SOZA veroordeelt om [eiser], op straffe van een dwangsom, weer in zijn functie te werk te stellen (ii) SOZA veroordeelt tot (door)betaling van het loon aan [eiser] vanaf 9 december 2021 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig eindigt en (iii) SOZA veroordeelt in de proceskosten.
3.2. [
eiser] legt aan zijn vordering -samengevat- ten grondslag dat het door SOZA gegeven ontslag vernietigbaar is. [eiser] betwist dat hij op 8 december 2021 zelf ontslag heeft genomen.
3.3.
SOZA voert verweer. Zij stelt dat [eiser] zelf per direct ontslag heeft genomen op 8 december 2021, met als reden dat de werkzaamheden hem niet bevielen en dat de andere buschauffeur telkens de baas over hem wilde spelen. Omdat zijn abrupte vertrek tot problemen met het vervoer van schoolkinderen zou leiden is afgesproken dat hij nog een week zou aanblijven. Op 9 december 2021 werd SOZA geïnformeerd dat [eiser] op ongepaste wijze toenadering zocht met een minderjarige leerling en zich grensoverschrijdend had gedragen. SOZA heeft toen besloten af te zien van de eerder overeengekomen opzegtermijn en heeft [eiser] verzocht zijn sleutels direct in te leveren, waarmee voor haar het dienstverband direct was verbroken. [eiser] heeft op een later tijdstip navraag gedaan waarom SOZA de overeengekomen opzegtermijn niet wilde naleven, maar op verzoek van de moeder van de desbetreffende minderjarige leerling heeft SOZA daarvan afgezien.
3.3.
De stellingen van partijen worden voor zover van belang hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1.
Het spoedeisend belang van [eiser] bij een voorlopige voorziening is door SOZA niet bestreden en volgt ook uit de aard van de vorderingen van [eiser]. [eiser] heeft onweersproken gesteld dat hij de inkomsten uit arbeid dringend nodig heeft om in de kosten van zijn levensonderhoud te voorzien. Dat [eiser] volgens SOZA ook nog pensioeninkomsten geniet doet daar, zonder nadere toelichting die niet is gegeven, niet aan af. Het gerecht acht zich bevoegd in kort geding te beslissen.
4.2.
De vraag die voorligt is of met voldoende zekerheid te verwachten is dat in een (eventueel) tussen partijen te voeren bodemprocedure gelijksoortige vorderingen van [eiser] zullen worden toegewezen, in welk geval de gevraagde voorzieningen in beginsel toewijsbaar zijn.
4.3.
Het gerecht gaat eerst in op het verweer van SOZA dat [eiser] zelf op 8 december 2021 met onmiddellijke ingang ontslag heeft genomen. [eiser] heeft dat betwist. Het ligt op de weg van SOZA om haar stelling in dit kort geding, waarin geen ruimte is voor nader feitenonderzoek door bewijslevering, voldoende aannemelijk te maken. Behoudens een schriftelijke verklaring van een bestuurslid van SOZA van 5 augustus 2022, blijkt uit niets dat [eiser] op 8 december 2021 zelf ontslag nam. Dat zou bijvoorbeeld kunnen blijken uit een bevestigingsbrief van de ontslagname en een eindafrekening van loon en vakantiegeld. Zulke stukken ontbreken echter. Naar het oordeel van het gerecht kan voorshands dan ook niet worden aangenomen dat [eiser] op 8 december 2021 zelf ontslag heeft genomen. Dat [eiser] niet heeft bestreden dat hij op 8 december 2021 met SOZA een gesprek heeft gevoerd, maar niet verklaart wat er toen is besproken, maakt dat niet anders.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat SOZA op 9 december 2022 aan [eiser] heeft meegedeeld dat hij niet meer op het werk behoefde te verschijnen. Die mededeling kan worden aangemerkt als een onverwijlde opzegging van de arbeidsovereenkomst, een ontslag op staande voet dus. Dat geldt overigens ook indien, zoals SOZA betoogt, zij met [eiser] op 8 december 2021 zou hebben afgesproken dat hij nog een week aan zou blijven. In dat geval was de arbeidsovereenkomst immers nog niet op 8 december 2021 geëindigd.
4.5.
Een ontslag op staande voet is geldig indien er sprake is van een dringende reden, het ontslag onverwijld is gegeven en de dringende reden gelijktijdig met het ontslag aan de werknemer is meegedeeld. SOZA heeft de reden van die onverwijlde opzegging niet (gelijktijdig) met de opzegging meegedeeld. Aan de eis van gelijktijdige mededeling van de ontslagreden is dus niet voldaan. SOZA stelt dat zij dat in overleg met de moeder van de betrokken minderjarige leerling niet heeft gedaan. Dat komt voor haar rekening en risico. Naar het oordeel van het gerecht is dan ook met voldoende zekerheid te verwachten dat de bodemrechter het ontslag vernietigbaar zal verklaren en gelijksoortige vorderingen in beginsel zal toewijzen.
4.6.
De vordering tot doorbetaling van loon na 9 december 2021 is toewijsbaar. Het gerecht ziet in de omstandigheden van het geval wel aanleiding om de loonvordering van [eiser], zoals door SOZA verzocht, te matigen. Daarbij neemt het gerecht het korte dienstverband in aanmerking, [eiser] was pas zes weken in dienst toen hij werd ontslagen, en de omstandigheid dat [eiser] op het bijna laatst mogelijke moment de vernietigbaarheid van het ontslag heeft ingeroepen. Het is met voldoende zekerheid te verwachten dat de bodemrechter, later oordelend, de loonvordering van [eiser] op die gronden zal matigen. Het gerecht zal de loonvordering matigen tot het loon over een periode van drie maanden vanaf de datum van het ontslag. Dat komt overeen met een bedrag van Afl. 3.900,-- netto. Tot dat bedrag zal de vordering worden toegewezen.
4.7.
Tegen de gevorderde wettelijke verhoging heeft SOZA geen verweer gevoerd. De wettelijke verhoging zal het gerecht matigen tot 10% van de toe te wijzen loonvordering. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen zoals in de beslissing bepaald.
4.8.
Het door [eiser] gevorderde bevel aan SOZA om hem, op verbeurte van een dwangsom, weer tot het werk toe te laten, zal worden afgewezen. Een algemene regel die een werkgever verplicht om de werknemer toe te laten tot zijn werk bestaat niet. Goed werkgeverschap kan die verplichting onder omstandigheden meebrengen, maar [eiser] heeft niet gemotiveerd wat zijn belang bij tewerkstelling is.
4.9.
De overige stellingen van partijen kunnen onbesproken blijven, nu die niet tot een andere beslissing leiden.
4.10.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal SOZA de proceskosten van [eiser] moeten vergoeden

5.DE BESLISSING

Het gerecht, rechtdoende in kort geding:
- veroordeelt SOZA tot betaling aan [eiser] van het loon tot een bedrag van Afl. 3.900,-- netto (drie maandloonbetalingen), vermeerderd met de wettelijke rente over het maandloon vanaf de vervaldatum tot de dag van betaling;
- veroordeelt SOZA tot betaling aan [eiser] van de wettelijke verhoging tot een bedrag van Afl. 390,-- netto;
- veroordeelt SOZA in de proceskosten aan de kant van [eiser] begroot op Afl. 1.687,25, waarvan Afl. 1.000,-- aan salaris gemachtigde;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. van Voorthuizen rechter in dit gerecht, en werd bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag, 24 augustus 2022 in aanwezigheid van de griffier.