In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, de naamloze vennootschap Romar Trading Company N.V. [verzoeker] was op 1 juni 2018 in dienst getreden bij Romar Trading en werd op 27 september 2021 op staande voet ontslagen. De reden voor het ontslag was een positieve drugstest op marihuana en cocaïne, die volgens Romar Trading een dringende reden voor ontslag vormde. [verzoeker] heeft echter de nietigheid van het ontslag ingeroepen, stellende dat hij geen drugs op het werk had gebruikt en dat de positieve test het gevolg was van gebruik in zijn vrije tijd.
Tijdens de procedure is gebleken dat [verzoeker] in het verleden al eens positief had getest op marihuana, maar dat hij sindsdien geen drugs meer had gebruikt tijdens zijn werk. Het Gerecht heeft de argumenten van Romar Trading beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor de dringende reden voor ontslag. Het Gerecht heeft vastgesteld dat Romar Trading geen bewijs had overgelegd dat [verzoeker] op de werkvloer onder invloed van drugs was verschenen. Bovendien was het Gerecht van mening dat de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] in overweging moesten worden genomen, waaronder zijn dienstverband en de gevolgen van het ontslag.
Uiteindelijk heeft het Gerecht geoordeeld dat het ontslag nietig was en heeft het Romar Trading veroordeeld om het achterstallige loon van [verzoeker] door te betalen, evenals de wettelijke verhoging en rente. Romar Trading werd ook veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering bij ontslag op staande voet en de noodzaak om persoonlijke omstandigheden van werknemers in overweging te nemen.