ECLI:NL:OGEAA:2022:343

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
AUA202202597
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in asielzaak van Venezolaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de Venezolaanse verzoeker op 24 oktober 2018 asiel aangevraagd in Aruba, nadat hij op 12 februari 2017 als toerist het eiland was binnengekomen. De asielaanvraag werd op 6 juli 2022 door de Minister van Arbeid, Energie en Integratie afgewezen. Hiertegen heeft de verzoeker bezwaar gemaakt en op 10 augustus 2022 een verzoekschrift ingediend voor een voorlopige voorziening, dat op 7 september 2022 ter zitting werd behandeld. De verzoeker stelde dat hij gegronde vrees voor vervolging had in Venezuela en dat de afwijzing van zijn asielaanvraag onzorgvuldig was.

De voorzieningenrechter overwoog dat de verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag moest worden aangemerkt. De rechter merkte op dat de verzoeker niet had aangetoond dat hij te vrezen had voor vervolging door een actor in Venezuela en dat hij geen beschermings- of relocatiemogelijkheden had. De rechter concludeerde dat de verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat de uitvoering van de bestreden beschikking voor hem een onevenredig nadeel zou opleveren.

Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de verzoeker niet had aangetoond dat hij na terugkeer naar Venezuela zou worden onderworpen aan een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De voorzieningenrechter benadrukte dat de afwijzing van het verzoeker niet op goede gronden was gebaseerd en dat er geen reden was voor schorsing van de bestreden beschikking.

Uitspraak

Uitspraak van 21 september 2022
Lar nr. AUA202202597

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN ARBEID, ENERGIE EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER.

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft op 24 oktober 2018 asiel aangevraagd.
Bij beschikking van 6 juli 2022 (de bestreden beschikking) heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker afgewezen.
Hiertegen heeft verzoeker op 10 augustus 2022 bezwaar gemaakt.
Verzoeker heeft op 10 augustus 2022 onderhavig verzoekschrift ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 7 september 2022, waar zijn verschenen verzoeker bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Op grond van artikel 1A, aanhef en ten tweede, van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag), aangepast bij het Protocol van New York, wordt als ‘vluchteling’ aangemerkt elke persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en ten gevolge van bovenbedoelde gebeurtenissen verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren.
1.3
Op grond van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
De feiten
2.1
Verzoeker, geboren op [geboortedatum] 1979 in Venezuela en van Venezolaanse nationaliteit, is op 12 februari 2017 als toerist Aruba binnengekomen met een toegestane verblijfsduur van 30 dagen. Hierna is verzoeker niet vertrokken.
2.2
Verzoeker heeft op 24 oktober 2018 een asielaanvraag ingediend. Naar aanleiding van dit asielverzoek is verzoeker op 22 juli 2019 gehoord door de daartoe bevoegde ambtenaren. Van deze interviews zijn gespreksverslagen opgemaakt.
2.3
Zoals hiervoor is vermeld, heeft verweerder de asielaanvraag op 6 juli 2022 afgewezen.
De standpunten van partijen
3.1
Het verzoek strekt ertoe dat het gerecht bij wijze van voorlopige voorziening zal bepalen dat verzoeker hangende de bezwaarprocedure tegen de bestreden beslissing, in Aruba mag verblijven. Daartoe betoogt verzoeker dat hij gegronde vrees voor vervolging heeft in zijn land van herkomst, en dat de bestreden beschikking onzorgvuldig tot stand is gekomen en niet op goede grond is gestoeld.
3.2
Bij de bestreden beschikking heeft verweerder het asielverzoek van verzoeker afgewezen. Aan deze beschikking heeft verweerder, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat verzoeker niet aangemerkt kan worden als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Hiertoe heeft verweerder onder meer in aanmerking genomen:
- dat is gebleken dat zijn beroep op een andere reden een commuun delict betreft datgeen raakvlakken heeft met de bepalingen van het vluchtelingenverdrag;
- dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een actor van vervolging is en derhalve niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft voor deze actor;
- dat niet is gebleken dat verzoeker in Venezuela geen beschermings- of realocatiemogelijkheden heeft.
Daarnaast heeft verweerder het relaas van verzoeker op onderdelen niet geloofwaardig geacht. Volgens verweerder heeft verzoeker tevens niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Venezuela zal worden onderworpen aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM.
Het geschil
4. Ter beantwoording ligt voor de vraag of de uitvoering van de bestreden beschikking voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Beoordeling
5. Het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
6.1
Het gerecht stelt vast dat verweerder niet de stukken heeft overgelegd die op de zaak betrekking hebben, waaronder de verslagen van de gehoren die aan verzoeker zijn afgenomen en waarin hij zijn asielrelaas heeft uiteengezet. Voorts is verweerder, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, zonder opgaaf van redenen niet ter zitting verschenen. Los wat van deze proceshouding kan worden gevonden, komt onder deze omstandigheden het feit dat het gerecht niet over voldoende informatie kan beschikken om zich een voorlopig oordeel te vormen over de rechtmatigheid van de bestreden beschikking voor risico van verweerder.
6.2
Gegeven onder meer het verhandelde ter zitting is het gerecht evenwel van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat niet is gebleken dat verzoeker gegronde vrees voor vervolging heeft in zijn land van herkomst, en dat niet aannemelijk is dat verzoeker geen beschermings- of relocatiemogelijkheden heeft in het land van herkomst. Daarbij overweegt het gerecht dat de omstandigheid dat verzoeker – naar gesteld – door onbekenden werd bedreigd, afgeperst dan wel ontvoerd, niet gezien kan worden als vervolging door de overheid. Dat deze onbekenden – zoals verzoeker stelt – in het rood met Chavez symbolen gekleed waren, is daartoe onvoldoende. Daarbij komt dat verzoeker ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat de mogelijkheid bestond om bij de autoriteiten in zijn land van herkomst aangifte te doen, dat hij dat ook heeft gedaan, waarna de politie onderzoek heeft verricht, en hem vervolgens van de resultaten van dat onderzoek in een rapport heeft bericht. Aldus is niet aannemelijk gemaakt dat de lokale autoriteiten onvoldoende bescherming boden. Het gerecht overweegt voorts dat verzoeker ongehinderd op legale wijze het land heeft kunnen verlaten. Zijn levenspartner heeft hij daar achtergelaten. Verzoeker heeft voorts eerst geruime tijd na zijn aankomst in Aruba asiel aangevraagd, en heeft ter zitting bovendien uitdrukkelijk verklaard dat hij niet naar Aruba is gereisd met het voornemen om hier asiel aan te vragen.
6.2
Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat verzoeker na terugkeer vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag zal behoeven te vrezen.
6.3
Voorts overweegt het gerecht dat evenmin is gebleken dat verzoeker na terugkeer naar Venezuela, onderworpen zal worden aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de algemene veiligheidssituatie in Venezuela zo slecht is dat hij reeds om die reden niet naar zijn land van herkomst kan terugkeren. Hoewel de veiligheidssituatie in Venezuela zorgelijk is, is er geen sprake van een situatie waarbij een burger louter door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
7. Gezien het voorgaande is er geen grond voor schorsing van de bestreden beschikking of voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 september 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.