1.4Bij het uitzettingsbevel heeft verweerder het op 5 oktober 2020 uitgevaardigde uitzettingsbevel ingetrokken en (opnieuw) de uitzetting van verzoeker bevolen.
2. Aan het uitzettingsbevel heeft verweerder ten grondslag gelegd – kort gezegd – dat verzoeker sinds 19 september 2015 zonder een geldige verblijfstitel alhier verblijft en dat zijn illegale verblijf niet behoeft te worden gedoogd.
3. Het verzoek strekt ertoe het uitzettingsbevel te schorsen totdat op het bezwaar is beslist. Daartoe heeft verzoeker aangevoerd – kort gezegd – dat in dit geval bijzondere omstandigheden zich voordoen die ertoe nopen verzoeker op grond van artikel 8 van het EVRM toe te staan zijn privéleven op Aruba voort te zetten. Verweerder heeft bij het geven van het uitzettingsbevel ten onrechte geen rekening hiermee gehouden en de belangen van verzoeker niet althans onvoldoende laten meewegen bij dat bevel. Verzoeker heeft intussen een vergunningsaanvraag gedaan op grond de hardheidsclausule. Nu concreet zicht op legalisering bestaat, dient het verzoek volgens verzoeker te worden toegewezen.
4. De rechter stelt voorop dat dit oordeel een voorlopig karakter heeft en niet bindend is in de bodemprocedure.
5. Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Voor honorering van het verzoek is vereist dat een redelijke kans bestaat dat het uitzettingsbevel in bezwaar niet in stand zal blijven.
6. Ingevolge artikel 15, eerste lid, onder sub d van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen, die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken.
7. Niet in geschil is dat verzoeker sinds 18 september 2015 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verblijft, zodat verweerder op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d van de Ltu in beginsel bevoegd is hem uit te zetten. Wel houdt partijen verdeeld de vraag of verweerder, alle omstandigheden in aanmerking nemende, in redelijkheid toepassing heeft kunnen geven aan die bevoegdheid.
8. Verweerder heeft ter zitting hierover aangevoerd dat het feit dat verzoeker al ruim
26 jaar in Aruba woont en (pas) op 15 juli 2022 een aanvraag heeft ingediend voor een verblijfsvergunning op grond van de hardheidsclausule, niet afdoet aan de bevoegdheid van verweerder om verzoeker uit Aruba te zetten. Ten tijde dat het uitzettingsbevel is uitgevaardigd, was nog geen (formele) vergunningsaanvraag ingediend, zodat verweerder daarmee geen rekening hoefde te houden. Het uitzettingsbevel kan daarom niet geacht worden onrechtmatig te zijn. Bovendien is volgens verweerder geen sprake van concreet zicht op legalisering, nu niet is gebleken dat aan alle vereisten voor toepassing van de hardheidsclausule is voldaan.
9. Met verweerder is de rechter van oordeel dat ten tijde van het uitvaardigen van het uitzettingsbevel zich geen feiten of omstandigheden voordeden die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om af te zien van het opleggen van dat bevel. Dit laat echter onverlet dat verweerder bij de heroverweging van het uitzettingsbevel in de bezwaarfase, rekening dient te houden met de feiten en omstandigheden die zich op dat moment voordoen, waaronder in dit geval dus ook de vergunningsaanvraag van verzoeker op grond van de hardheidsclausule. Ingevolge het Toelatingshandboek 2018 (hoofdstuk 1, paragraaf 1.5.4) kunnen toelatingsplichtigen die op zeer jonge leeftijd op Aruba zijn komen wonen en die door verloop van tijd reeds meerderjarig zijn geworden en een bijzondere, te onderbouwen binding met Aruba hebben, met een beroep op de hardheidsclausule, in aanmerking komen voor een verblijfvergunning. Vaststaat dat verzoeker op 5-jarige leeftijd naar Aruba is gekomen, de basis- en de middelbare school hier heeft gevolgd en al 26 jaar (dus nagenoeg zijn hele leven) in Aruba (feitelijk) woont. Ter zitting is verder gebleken dat verzoeker vloeiend Papiamento spreekt. Onder deze omstandigheden mag worden aangenomen dat verzoeker zodanig in de Arubaanse samenleving is ingeburgerd en dat hij de Venezolaanse maatschappij zozeer is ontworteld, dat uitvoering van het uitzettingsbevel voordat het onherroepelijk is geworden, voor hem een onaanvaardbare inbreuk in zijn privéleven kan betekenen. Dat verzoeker niet in aanmerking zou komen voor een vergunning op grond van de hardheidsclausule – zoals ter zitting door verweerder is aangevoerd – staat op voorhand niet vast. Verweerder heeft geen feiten en omstandigheden aangedragen die tot die conclusie zouden moeten leiden.
10. Gelet op dit alles is de rechter voorlopig van oordeel dat het bezwaarschrift van verzoeker tegen het uitzettingsbevel een redelijke kans van slagen heeft. Nu ook is gebleken dat de onmiddellijke uitvoering van het uitzettingsbevel verzoeker onevenredig nadelig zal treffen, bestaat aanleiding om het uitzettingsbevel te schorsen.