ECLI:NL:OGEAA:2022:317

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
AUA202103136
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van werkgever voor schade door bedrijfsongeluk op bouwplaats

In deze civiele zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 15 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres], een constructiemedewerker, en QUICK ELECTRICAL COMPANY N.V. naar aanleiding van een bedrijfsongeval. [eiseres] was op 18 augustus 2020 aan het werk op een bouwterrein toen zij werd aangereden door een bedrijfsauto van Quick, wat resulteerde in een gebroken onderarm. Na het ongeval heeft [eiseres] haar werkgever Coburg Construction and Consulting N.V. geïnformeerd, die het ongeval meldde bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De SVB verklaarde [eiseres] arbeidsongeschikt en Quick werd aansprakelijk gesteld voor de schade door [eiseres].

In de procedure vorderde [eiseres] dat Quick aansprakelijk werd gesteld voor de schade die zij had geleden als gevolg van het ongeval, inclusief gederfde inkomsten en immateriële schade. Quick heeft de aansprakelijkheid betwist. Het Gerecht oordeelde dat er voldoende bewijs was dat het ongeval was veroorzaakt door een fout van de werknemer van Quick, die op dat moment met de bedrijfsauto achteruit reed zonder zicht op [eiseres]. Het Gerecht concludeerde dat Quick aansprakelijk was voor de schade die [eiseres] had geleden, aangezien de fout van de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor Quick was gepleegd.

Het Gerecht heeft besloten een nadere comparitie van partijen te gelasten om verdere inlichtingen over de schade te verkrijgen en om te bezien of een minnelijke regeling mogelijk was. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers in geval van ongevallen op de werkplek en de juridische basis voor aansprakelijkheid in dergelijke situaties.

Uitspraak

Vonnis van 15 juni 2022 (bij vervroeging)
Behorend bij A.R. no. AUA202103136
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
[naam eiseres],
wonende te Aruba,
eiseres,
hierna te noemen: [eiseres]
gemachtigde: de advocaat mr. A.E.A. Hernandez,
tegen:
QUICK ELECTRICAL COMPANY N.V., h.o.d.n. Quick Electrical Services & Airconditioning,
gevestigd te Aruba,
gedaagde,
hierna te noemen: Quick,
gemachtigden: de advocaten mr. A.A.D.A. Carlo en mr. J.J. Tromp.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het inleiden verzoek met producties;
- de conclusie van antwoord;
- het comparitievonnis van 16 maart 2022.
1.2
Op 17 mei 2022 heeft de comparitie van partijen plaatsgevonden. [eiseres] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd. Namens Quick zijn verschenen haar gemachtigden voornoemd. Partijen hebben het woord gevoerd, vragen van het Gerecht beantwoord en op elkaars stellingen kunnen reageren. Voorafgaand aan de zitting zijn door [eiseres] nadere producties in het geding gebracht en ook ter zitting heeft zij nog – met instemming van Quick – een nadere productie overgelegd.
1.3
Vonnis is vervolgens bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden, alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden, staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2 [
eiseres] was sinds 30 juni 2020 als constructiemedewerker in dienst bij Coburg Construction and Consulting N.V. (hierna: Coburg). In de arbeidsovereenkomst met Coburg was een proeftijd van twee maanden bedongen.
2.3
Uit hoofde van haar werkzaamheden voor Coburg was [eiseres] op 18 augustus 2020 aan het werk op een bouwterrein. Toen zij op enig moment op een haar daartoe aangewezen plek haar gereedschap aan het schoonspoelen was, is zij aangereden door een bedrijfsauto van Quick. Door het ongeval heeft [eiseres] haar onderarm gebroken.
2.4
Coburg heeft op 20 augustus 2020 bij de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) melding gemaakt van het bedrijfsongeval. In het meldingsformulier heeft Coburg op de vraag hoe het ongeval gebeurde, als volgt opgenomen:
“Een bedrijfswagen van Quick, bestuurt door dhr. [naam X], was bezig achteruit te rijden om materialen af te lossen. Schijnbaar onbewust reed hij mw. [eiseres] aan met de punt van zijn voertuig, een pick-up. Op dat moment bevond Mw. [eiseres] met de rug om gebukt, kwasten aan het schoonmaken, met als gevolg dat zij geen zicht had op het voertuig dat achteruit aan het rijden was in haar richting”.
2.5
SVB heeft [eiseres] met ingang van 19 augustus 2020 vanwege verminderde belastbaarheid arbeidsongeschikt verklaard.
2.6
Op 29 augustus 2020 heeft Coburg aan [eiseres] bericht de arbeidsovereenkomst per die datum te beëindigen.
2.7 [
eiseres] heeft Quick, als werkgever van de chauffeur die de bedrijfswagen bestuurde, aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade. Quick heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval van de hand gewezen.
2.8
Bij beslissing van 22 april 2022 heeft SVB [eiseres] arbeidsgeschikt verklaard voor haar normale arbeid vanaf 21 april 2022.

3.DE VORDERING

3.1 [
eiseres] vordert dat het Gerecht bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht verklaart dat Quick op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade als gevolg van het ongeval;
b. Quick veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van die schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2020;
c. Quick veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van een voorschot op de door haar geleden materiële en immateriële schade van respectievelijk Afl. 15.000,- en Afl. 5.000,-;
d. Quick veroordeelt in de kosten van het geding.
3.2 [
eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de werknemer van Quick het ongeval heeft veroorzaakt waardoor zij schade heeft geleden en dat Quick (zo begrijpt het Gerecht) daarom als werkgever van de bestuurder jegens [eiseres] aansprakelijk is. De schade bestaat volgens [eiseres] uit gederfde inkomsten omdat zij na het ongeval niet meer heeft kunnen werken en immateriële schade.
3.3
Quick heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde.
3.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover voor de uitspraak van belang – ingegaan.

4.DE BEOORDELING

Aansprakelijkheid Quick
4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] op 18 augustus 2020 door een bedrijfsauto van Quick is aangereden. Tevens staat als niet, althans onvoldoende weersproken vast dat [eiseres] die bewuste dag op een bouwplaats aan het werk was en bij een kraan haar gereedschap stond af te spoelen, toen een werknemer van Quick op dit terrein met zijn bedrijfsauto achteruit reed en daarbij [eiseres] aanreed. Als gevolg van dit ongeval heeft [eiseres] haar onderarm gebroken.
4.2
Ingevolge artikel 6:170 lid 1 BW is degene in wiens dienst de ondergeschikte zijn taak vervult aansprakelijk voor de schade aan een derde toegebracht door een fout van de ondergeschikte, indien de kans op de fout door de opdracht tot het verrichten van deze taak is vergroot en degene in wiens dienst de ondergeschikte stond, uit hoofde van hun desbetreffende rechtsbetrekking zeggenschap had over de gedragingen waarin de fout was gelegen. Bij beantwoording van de vraag of tussen de fout van de ondergeschikte, de werknemer, en de dienstbetrekking een zodanige functionele samenhang bestaat dat de werkgever voor de daardoor veroorzaakte schade aansprakelijk is, moeten alle ter zake dienende omstandigheden van het geval in de beoordeling worden betrokken. In dat verband kunnen van belang zijn het tijdstip waarop en de plaats waar de desbetreffende gedraging is verricht, alsmede de aard van die gedraging en de eventueel door of ingevolge de dienstbetrekking voor het maken van de fout geschapen gelegenheid, dan wel aan de werknemer ter beschikking staande middelen.
4.3
Door [eiseres] is niet, althans onvoldoende weersproken gesteld dat zij op een haar daartoe aangewezen plek bij de muur rond de bouwplaats onder een daar aangebrachte kraan haar gereedschap stond af te spoelen. Zij stond gebukt met haar gezicht naar de muur en had daardoor geen zicht op wat er op het bouwterrein achter haar gebeurde. Een door een werknemer van Quick bestuurde bedrijfsauto van Quick reed op het bouwterrein om materialen te lossen en reed daarbij achteruit op het terrein. Tijdens dit achteruitrijden is de bedrijfsauto aangereden tegen [eiseres] die op dat moment stil stond. Gesteld noch gebleken is dat de bestuurder geen of onvoldoende zicht had op de plek waar [eiseres] stond of anderszins bij het besturen van de auto werd belemmerd of gehinderd. Hierdoor kan niet anders dan worden geconcludeerd dat het ongeval aan een fout van de werknemer van Quick is te wijten. Nu het ongeval voorts met een bedrijfsauto van Quick heeft plaatsgevonden en zich tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden in dienst van Quick, en dus binnen haar werksfeer, heeft voorgedaan, is van een zodanige functionele samenhang tussen de fout van de werknemer van Quick en zijn voor Quick uitgevoerde werkzaamheden sprake, dat Quick voor de door haar werknemer begane fout aansprakelijk is. Quick is dan ook gehouden de door [eiseres] ten gevolge van het ongeval geleden schade te vergoeden.
De schade
4.4 [
eiseres] vordert dat Quick wordt veroordeeld tot betaling van haar schade, op te maken bij staat. Voor wat betreft de door haar geleden schade heeft [eiseres] gesteld dat deze bestaat uit gederfde inkomsten en immateriële schade. Deze schade kan door het Gerecht worden begroot, zodat in deze procedure over de schade zal worden beslist. Het Gerecht ziet aanleiding een nadere comparitie van partijen te gelasten teneinde verdere inlichtingen over de schade te verkrijgen, alsmede om te bezien of een minnelijke regeling mogelijk is.
4.5 [
eiseres] wordt verzocht uiterlijk een week voorafgaand aan de hierna te bepalen comparitie van partijen
in elk gevalde volgende stukken (voor zover aanwezig) in het geding te brengen:
- haar loonstroken van Coburg over juli en augustus 2020 (of andere informatie waaruit
het nettoloon blijkt);
- loonstroken en/of jaaropgaven van eerdere werkgevers in de jaren 2018-2020 (of
andere informatie waaruit het inkomen blijkt);
- een overzicht van het door haar vanaf augustus 2020 ontvangen ziekengeld.
4.6
Voor de comparitie wordt in beginsel één uur uitgetrokken. Partijen kunnen hun zaak ter comparitie vijf minuten bepleiten. [eiseres] zal in persoon aanwezig moeten zijn en Quick vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is haar te vertegenwoordigen en zo nodig te binden.
4.7
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
5.1
gelast een nadere verschijning van partijen voor het geven van inlichtingen en/of treffen van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. T.A.M. Tijhuis, rechter bij dit gerecht aan de J.G. Emanstraat 51, op
dinsdag 30 augustus 2022 om 11:30 uur;
5.2
stelt [eiseres] in de gelegenheid de hiervoor in 4.8 genoemde stukken op de aldaar vermelde wijze in het geding te brengen;
5.3
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.M. Tijhuis, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 15 juni 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.