ECLI:NL:OGEAA:2022:315

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
AUA202200986
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevelschrift tot uitzetting van een Venezolaanse nationaliteit met beroep tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de ongegrondverklaring van een bezwaar tegen een bevelschrift tot uitzetting van een Venezolaanse man. De appellant, die in 1990 in Venezuela is geboren, kwam op 19 december 2019 als toerist naar Aruba met een verblijfsduur van vier dagen. Hij werd op 5 maart 2021 aangehouden tijdens een controle, omdat hij zonder verblijfsvergunning werkte. Op 31 maart 2021 werd een uitzettingsbevel tegen hem uitgevaardigd, met een terugkeerverbod van 30 maanden. Appellant ontving op 8 februari 2022 een positieve DPL-verklaring en diende in maart 2022 een aanvraag in voor een vergunning tot tijdelijk verblijf met toestemming om te werken.

De Minister van Justitie en Sociale Zaken, als verweerder, verklaarde het bezwaar van appellant tegen het uitzettingsbevel op 23 maart 2022 ongegrond. Appellant stelde hiertegen beroep in bij het gerecht, dat de zaak op 15 juni 2022 behandelde. De rechter overwoog dat appellant sinds 24 december 2019 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verblijft en dat de verweerder bevoegd was om tot uitzetting over te gaan. Appellant voerde aan dat er zicht was op legalisering van zijn verblijf, maar het gerecht oordeelde dat de enkele omstandigheid van een positieve DPL-notificatie niet voldoende was om de uitzetting te voorkomen. De overige gronden van appellant werden als onvoldoende onderbouwd beschouwd.

Uiteindelijk verklaarde het gerecht het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan door mr. M.E.B. de Haseth op 7 september 2022, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Uitspraak

Uitspraak van 7 september 2022
Lar nr. AUA202200986

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellant],

van Venezolaanse nationaliteit,
APPELLANT,
gemachtigde: J.J.C. Odor, LL.M.,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. A.F.J. Caster (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beslissing op bezwaar van 23 maart 2022 (bestreden beslissing) heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen het bevelschrift tot uitzetting van 31 maart 2021 ongegrond verklaard.
Tegen de bestreden beslissing heeft appellant op 8 april 2022 beroep ingesteld bij het gerecht.
Verweerder heeft op 30 mei 2022 een verweerschrift ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting van 15 juni 2022 behandeld. Appellant is bij zijn gemachtigde voornoemd verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y. Kaarsbaan occuperende voor de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Appellant, op [datum] 1990 in Venezuela geboren en van Venezolaanse nationaliteit, is op 19 december 2019 Aruba binnengekomen als toerist met een toegestane verblijfsduur van vier dagen.
1.2
Appellant is op 5 maart 2021 tijdens een controle door de Guarda Nos Costa (GNC) aangehouden, omdat hij werkend als helper bij [bedrijf] is aangetroffen zonder dat hij in het bezit is van een verblijfsvergunning (met als doel arbeid in loondienst).
1.3
Bij uitzettingsbevel van 31 maart 2021 heeft verweerder de uitzetting van appellant bevolen, en hem een terugkeerverbod van 30 maanden opgelegd.
1.4
Op 8 februari 2022 heeft appellant een positieve DPL-verklaring ontvangen.
1.5
In maart 2022 heeft appellant leges betaald in verband met een aanvraag tot verkrijging van een vergunning tot tijdelijk verblijf met toestemming om te werken.
Het wettelijk kader
2.1
Ingevolge artikel 6, eerste lid van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) wordt niemand behalve de in artikel 1 en 3 vermelde personen in Aruba toegelaten zonder een vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf.
2.2
Ingevolge artikel 7, eerste lid van de Ltu wordt een vergunning tot tijdelijk verblijf verleend door of namens de minister belast met het vreemdelingen- en integratiebeleid.
2.3
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
De beoordeling
3. In geschil is de vraag of verweerder op goede gronden tot ongegrondverklaring van het bezwaarschrift heeft kunnen komen. Het gerecht overweegt als volgt.
4. Vast staat dat appellant sinds 24 december 2019 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verblijft. Verweerder is derhalve bevoegd om appellant, met toepassing van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu, uit te zetten.
5.1
Appellant betoogt dat concreet zicht bestaat op legalisering van zijn illegaal verblijf, zodat verweerder in redelijkheid van voornoemde bevoegdheid geen gebruik heeft kunnen maken. Daartoe voert hij aan dat bij notificatiebrief van 8 februari 2022 een verklaring van geen bezwaar tot toelating tot de Arubaanse arbeidsmarkt is afgegeven, waarna hij een aanvraag ter verkrijging van een verblijfsvergunning bij het Departamento di Integracion, Maneho y Admision di Stranhero (DIMAS) heeft ingediend, waarvoor hij ook reeds leges heeft betaald. De aldus verzochte vergunning zal dan ook worden verleend, aldus appellant.
5.2
Dit betoog faalt. De enkele omstandigheid dat aan appellant een positieve DPL-notificatiebrief is verleend, en dat appellant een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning heeft ingediend, brengt niet met zich dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid appellant uit te zetten, reeds omdat niet op voorhand duidelijk is dat de minister van Integratie gehouden is de verzochte vergunning tot verblijf te verlenen. Het gerecht neemt hierbij mede in aanmerking dat appellant ten tijde van het geven van het uitzettingsbevel op 31 maart 2021 geen vergunningsaanvraag aanhangig had, en hier te lande werkzaamheden heeft verricht.
6. De overige door appellant aangedragen gronden, waaronder het betoog dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel, zijn onvoldoende feitelijk onderbouwd en kunnen reeds om deze reden niet slagen.
7. Gelet op het vorenstaande is het gerecht van oordeel dat verweerder het bezwaar terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenvergoeding is er geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 september 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.