ECLI:NL:OGEAA:2022:313

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
AUA202203037
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing van inbewaringstelling van een Keniaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de rechter-commissaris op 14 september 2022 uitspraak gedaan op een verzoek tot opheffing van de inbewaringstelling van een verzoeker van Keniaanse nationaliteit. De verzoeker was sinds 6 juni 2022 in bewaring gesteld op bevel van de minister van Justitie en Sociale Zaken. De rechter-commissaris had op 8 juni 2022 al geoordeeld dat deze vrijheidsontneming rechtmatig was. De verzoeker heeft op 2 september 2022 een verzoekschrift ingediend, waarin hij aanvoert dat zijn vrijheidsontneming te lang duurt en dat er geen zicht is op uitzetting. Hij heeft inmiddels een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend, wat volgens hem zijn belang om in vrijheid te worden gesteld vergroot.

De minister van Justitie en Sociale Zaken heeft echter betoogd dat er voortvarend aan de uitzetting van de verzoeker wordt gewerkt, maar dat de verzoeker zelf geen medewerking verleent aan zijn uitzetting. De rechter-commissaris heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de verzoeker niet rechtmatig in Aruba verblijft en dat hij verplicht is om Aruba te verlaten. De minister heeft aangegeven dat het paspoort van de verzoeker inmiddels naar Aruba is verstuurd, zodat hij op korte termijn kan worden uitgezet.

Uiteindelijk heeft de rechter-commissaris geoordeeld dat er geen grond is om te concluderen dat het voortduren van de bewaring onrechtmatig is. Het verzoek tot opheffing van de inbewaringstelling is dan ook afgewezen. Deze beschikking is gegeven in tegenwoordigheid van de griffier, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 14 september 2022
LTU nr. AUA202203037

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

BESCHIKKING

van de rechter-commissaris belast met de behandeling
van administratiefrechtelijke inbewaringstelling,
in de zaak van:

[VERZOEKER],

van Keniaanse nationaliteit, geboren op [datum] 1978 in Kenia,
VERZOEKER,
gemachtigde: mr. J.J.C. Odor.

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 6 juni 2022 heeft de minister van Justitie en Sociale Zaken (de minister) de inbewaringstelling van verzoeker bevolen.
De rechter-commissaris heeft op 8 juni 2022 geoordeeld dat deze vrijheidsontneming rechtmatig is.
Op 2 september 2022 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift ex artikel 16, derde lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 7 september 2022, alwaar aanwezig waren verzoeker (via videoverbinding) bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, en namens verweerder mr. V. Emerencia (DWJZ) en dhr. R. Kramers (GNC).
De uitspraak is bepaald op heden.

BEOORDELING

Het wettelijk kader
1. Ingevolge artikel 16, derde lid, van de Ltu wordt de betrokkene binnen 72 uur betrokkene voor een rechter-commissaris geleid, die de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming toetst. Een bevel tot inbewaringstelling kan door de rechter-commissaris te allen tijde op verzoek van de betrokkene worden opgeheven.
De standpunten van partijen
2.1
Verzoeker betoogt dat de voortzetting van de bewaring onrechtmatig is, en voert hiertoe aan dat hij langer dan drie maanden in bewaring zit, zodat zijn vrijheidsontneming te lang duurt. Verzoeker voert voorts aan dat er nog geen zicht is op uitzetting, dat hij inmiddels een aanvraag heeft ingediend ter verkrijging van een verblijfsvergunning waardoor er zicht is op legalisering. Om al deze redenen is zijn belang om in vrijheid te worden gesteld van groter gewicht dan het belang van verweerder om de bewaring te doen voortduren, aldus verzoeker.
2.2
De minister stelt zich op het standpunt dat voortvarend is gewerkt aan de uitzetting van verzoeker, maar dat verzoeker heeft geweigerd medewerking te verlenen aan de uitzetting, en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt.
De overwegingen
3. Het oordeel van de rechter-commissaris van 8 juni 2022 dat de inbewaringstelling rechtmatig is, is een in rechte onaantastbaar oordeel en is daarom in deze procedure niet meer in geding. Uitsluitend ligt ter beoordeling voor of bij afweging van de betrokken belangen het voortduren van de bewaring rechtmatig is. In het bijzonder is daarbij van belang of er, mede gezien de duur van de bewaring, nog zicht is op uitzetting van de verzoeker en of er voldoende wordt ondernomen om de uitzetting te bewerkstelligen.
4. Vaststaat dat verzoeker niet rechtmatig in Aruba verblijft, zodat op hem de rechtsplicht rust Aruba te verlaten. Die rechtsplicht brengt onder meer met zich dat hij volledige medewerking dient te verlenen aan iedere poging van de minister om terugkeer naar zijn land van herkomst of enig ander land waar zijn toelating is gewaarborgd, te bewerkstelligen. Als verzoeker niet aan zijn verplichtingen voldoet, dan heeft de minister het recht om verzoeker langer in bewaring te houden, om de gelegenheid te krijgen om alternatieven te onderzoeken om de uitzetting te kunnen bewerkstelligen.
5. Ter zitting heeft de minister te kennen gegeven dat verzoeker tot dusverre geen medewerking heeft verleend aan zijn uitzetting. Verzoeker heeft ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat hij zijn zuster op 9 juli 2022, derhalve nadat hij in bewaring was gesteld, heeft verzocht bij haar vertrek naar Nederland zijn paspoort mee te nemen, aan welk verzoek zij gehoor heeft gegeven. Dat verzoeker na drie maanden nog in bewaring is, is dan ook te wijten aan zijn eigen gedrag. Ter zitting heeft de minister te kennen gegeven dat hij inmiddels contact met de moeder en de zuster van verzoeker heeft gelegd, en dat het paspoort per koerier naar Aruba is verstuurd, zodat verzoeker op korte termijn kan worden uitgezet.
6. Hetgeen verzoeker nog heeft aangevoerd omtrent zicht op legalisering van zijn verblijfstatus kan in dit verband voorts geen rol spelen. De enkele omstandigheid dat een aanvraag om toelating is ingediend, daargelaten dat uit de stukken niet is gebleken dat de aanvraag ook reeds daadwerkelijk is ingediend, maakt het voortduren van de bewaring niet onrechtmatig.
5. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat het voortduren van de bewaring onrechtmatig is.

BESLISSING

De rechter-commissaris:
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter-commissaris, op 14 september 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.