ECLI:NL:OGEAA:2022:31

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
AUA202003055
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
  • H. Dirksz
  • E. de Cuba
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Causaal verband tussen knieklachten en bedrijfsongeval

In deze zaak is in geschil of de Sociale Verzekeringsbank terecht heeft besloten dat er geen causaal verband bestaat tussen de knieklachten van appellante, die zijn ontstaan in oktober 2020, en het bedrijfsongeval dat zij op 12 april 2019 heeft gehad. Appellante, die in persoon procedeerde, was van mening dat haar knieklachten het gevolg waren van het ongeval, terwijl de bank stelde dat er een alternatieve verklaring voor haar klachten bestond. De appellante had vóór het ongeval geen knieklachten en onderging na het ongeval een kijkoperatie. De bank concludeerde dat de knieklachten niet het gevolg waren van het ongeval, omdat de medische gegevens niet voldoende bewijs voor het causaal verband leverden. Het College van Beroep heeft de zaak op 10 februari 2022 behandeld en kwam tot de conclusie dat de pijnklachten in de linker knie van appellante niet het rechtstreeks en medisch objectief gevolg zijn van het bedrijfsongeval. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 10 februari 2022
CVB nr. AUA202003055

COLLEGE VAN BEROEP

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening Ongevallenverzekering (LvOv) van:

[Appellante],

wonende in Aruba,
APPELLANTE,
procederende in persoon,
tegen de beslissing van 11 november 2020 van

DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK,

gevestigd te Aruba,
VERWEERDER, hierna te noemen de bank,
gemachtigde: de advocaat mr. M.D. Tromp.

PROCESVERLOOP

Bij voornoemde beslissing van 11 november 2020 (hierna: de bestreden beslissing), door appellante ontvangen op 13 november 2020, heeft de bank besloten dat appellante geen tegemoetkoming krachtens de LvOV wordt toegekend in verband met arbeidsongeschiktheid wegens linkerknie klachten vanaf oktober 2020.
Tegen de bestreden beslissing heeft appellante op 30 november 2020 beroep aangetekend.
Op 19 februari 2021 heeft de bank een verweerschrift ingediend.
Het beroep van appellante is op de bijeenkomst van 24 juni 2021 van dit College behandeld, waar zijn verschenen appellante in persoon, bijgestaan door [A] en voor de bank [B], juridisch adviseur, en drs. De Graaf, verzekeringsarts, bijgestaan door de advocaat voornoemd.

OVERWEGINGEN

Standpunten van partijen

1.1
Appellante kan zich niet verenigen met de beslissing van de bank en heeft zich daarbij -samengevat- op het standpunt gesteld dat de bank ten onrechte heeft beslist dat haar knieklachten in oktober 2020 niet het gevolg zijn van het bedrijfsongeval dat haar op 12 april 2019 is overkomen. Zij had vóór het ongeval geen knieklachten en heeft sindsdien een kijkoperatie moeten ondergaan vanwege de knieklachten. Dat zij een aangeboren discoide meniscus heeft, wil niet zeggen dat haar klachten daaraan te wijten zijn, nu zij pas klachten ondervond na het ongeval. Zij verzoekt het College de bestreden beslissing te vernietigen en te bepalen dat zij 100% van haar salaris uitbetaald zal krijgen, te vermeerderen met de wettelijke rente en vertragingsrente, en betoogt daarbij dat de bank de wet incorrect interpreteert, nu de 52 weken genoemd in artikel 5, tweede lid van de LvOv geaccumuleerde weken betreffen.
1.2
Aan de bestreden beslissing is ten grondslag gelegd dat er geen causaal verband kan worden vastgesteld tussen de knieklachten en verminderde belastbaarheid van appellante vanaf oktober 2020 en het ongeval dat haar op 12 april 2019 is overkomen.
Ter onderbouwing hiervan heeft de bank aangevoerd dat appellante niet met voldoende medische gegevens haar standpunt, dat sprake is van causaal verband tussen het haar op 12 april 2019 overkomen ongeval en de klachten die zij sinds 27 juni 2020 na de kijkoperatie ondervindt, heeft onderbouwd. Uit de medische gegevens blijkt dat appellante een discoide meniscus heeft, hetgeen de pijnklachten kan verklaren.
Verder heeft de bank aangevoerd, dat zelfs indien sprake zou zijn van causaal verband, appellante geen aanspraak kan maken op 100% van haar dagloon, nu de eerste 52 weken in oktober 2020 reeds zijn verstreken.
De bank concludeert dat de bestreden beslissing op goede gronden is gestoeld en dat het beroep van appellante ongegrond moet worden verklaard.
Het geschil
2. Ter beoordeling ligt voor de vraag of de bank op goede gronden heeft besloten dat er geen causaal verband bestaat tussen de knieklachten van appellante vanaf oktober 2020 en het haar op 12 april 2019 overkomen bedrijfsongeval. Bij de beoordeling neemt het College het volgende in aanmerking.
De feiten
3.1
Appellante is op 12 april 2019 tijdens haar werk uitgeleden, kreeg hierdoor een linkerenkelvorming/distorsie en viel op haar linkerknie. Dit ongeval is bij de bank als bedrijfsongeval aangemeld. Appellante meldde zich op 14 april 2019 ziek bij de bank en vertelde dat zij sinds het ongeval niet meer heeft gewerkt vanwege pijn aan haar linkerknie en enkel. Zij vermeldde toen ook dat zij niet naar de SEH of huisarts is geweest en daarom geen medische verklaring met beschrijving van haar klachten, diagnose en behandeling kon overleggen. Appellante heeft 7 dagen na het ongeval haar werkzaamheden hervat en heeft zich niet meer ziek gemeld als gevolg van het ongeval.
3.2
Appellante heeft op 26 juni 2020 een arthroscopie ondergaan en heeft zich op 27 juni 2020 ziek gemeld bij de bank. Appellante werd vanwege aanhoudende klachten arbeidsongeschikt verklaard op grond van de Landsverordening ziekteverzekering, tot 21 september 2020. Op 28 september 2020 meldde appellante zich weer ziek en kreeg toen twee weken arbeidsongeschiktheid.
3.3
Op 11 september 2020 verzocht appellante (via haar echtgenoot) om een tegemoetkoming uit hoofde van de LvOv van 100% van haar loon, nu haar arbeidsongeschiktheid het gevolg is van het haar op 12 april 2019 overkomen arbeidsongeval. Op verzoek van de bank heeft zij informatie van haar huisarts en orthopedisch chirurg overgelegd.
3.4
De behandelend huisarts, Dr. A. Singh, heeft op vragen van de verzekeringsarts geantwoord, dat de appellante sinds april 2019 na een val knieklachten had, soms met slotklachten, en dat hij haar had doorverwezen naar een orthopeed.
3.5
De behandelende specialist van appellant, orthopeed Dr. Kuiken, heeft - voor zover hier van belang - het volgende geantwoord op de vragen van de verzekeringsarts van de bank op het formulier van 20 oktober 2020:
“ (...)
(Vraag) Welke pre-operatieve diagnose(s) heeft u kunnen stellen? Sinds wanneer?
(Antwoord) Meniscus ruptuur linker knie
(V) Welke post-operatieve diagnose(s) heeft u kunnen stellen?
(A) discoide laterale meniscus … partiele meniscectomie
(V) Waren er operatieve en/of postoperatieve complicaties opgetreden? Zo ja, welke?
(A) behalve synovitis geen complicaties
(V) Is er relatie tussen het doorgemaakte incident in april 2019 en de huidige linker knieklachten?
(A) niet met zekerheid te zeggen
(V) Door welke andere redenen kan er thans sprake zijn van persisterende postoperatieve linker knieklachten?
(A) Geen duidelijke causa
(…)”
3.6
Volgens
The American Academy of Orthopaedic Surgeons [1] ,betreft een discoide meniscus, het volgende:
“ (…) Healthy menisci are shaped like crescent moons (…) A discoid meniscus is thicker than normal, and often oval or disc-shaped. It is more prone to injury than a normally shaped meniscus. (…) The thick, abnormal shape of a discoid meniscus makes it more likely to get stuck in the knee or tear. (…) Once injured, even a normal meniscus is difficult to heal. (…) In many cases of discoid meniscus, patients experience symptoms without there being any injury to the meniscus. (…)
The cause of discoid meniscus is not known. It is a congenital (present at birth) defect.(…) The most common symptoms of a discoid meniscus or torn discoid meniscus are: Pain; stiffness or swelling; catching, popping, locking of the knee; feeling that the knee is "giving way"; inability to fully extend (straighten) the knee (…).”
3.7
Uit de uitdraai van de huisarts wat betreft de knieklachten van appellante van 6 november 2020 blijkt, dat appellante op 15 april 2019 voor het eerst bij de huisarts is geweest in verband met knieklachten na het haar overkomen bedrijfsongeval. Vervolgens is zij op 29 augustus 2019, waarbij zij is verwezen naar de orthopeed, 9 oktober 2019, 19 juni 2020, 23 september 2020, 16 en 19 oktober 2020 op consult geweest.
3.8
Uit de “
patient history”van de orthopeed van 15 september 2020, blijkt dat hij op 9 oktober 2019 appellante voor het eerst heeft gezien en dat zij vervolgens op 17 december 2019, 19 juni 2020, 7 juli, 6 en 21 augustus 2020 en 4 en 15 september 2020 op consult is geweest.
Het wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 3, eerste lid van de LvOv heeft de arbeider aan wie een ongeval is overkomen, krachtens de bepalingen van deze landsverordening en ongeacht het voortduren van het dienstverband, tegenover de bank recht op tegemoetkoming, bestaande uit uitkeringen in geld.
4.2
Ingevolge artikel 5, eerste lid van de LvOv heeft de arbeider die als gevolg van het ongeval geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, recht op een uitkering in geld, ongevallengeld genaamd, met ingang van de dag na die van de melding van het ongeval bij de bank.
Ingevolge het tweede lid bedraagt het ongevallengeld gedurende de eerste 52 weken 100% van het dagloon. Voor de verdere duur bedraag het ongevallengeld 80% van het dagloon.
De beoordeling
5.1
Ter beoordeling ligt voor de vraag of tussen het ongeval dat appellante op 12 april 2019 is overkomen en de pijnklachten in haar linkerknie, causaal verband in de zin van conditio sine qua non bestaat. Causaal verband kan worden vastgesteld indien komt vast te staan dat appellante voor het ongeval de klachten niet had, de klachten door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt. Het ligt op de weg van appellante om het bestaan van de klachten en het causaal verband tussen de klachten en het ongeval te stellen en bij voldoende gemotiveerde betwisting te bewijzen.
5.2
In dit geval is niet in geschil dat appellante zich in 14 april 2019 arbeidsongeschikt heeft gemeld wegens pijn en verminderde belastbaarheid in de linker knie, na een val op het werk op 12 april 2019. Vast staat dat appellante 7 dagen na het ongeval haar werkzaamheden heeft hervat, dat zij zich vervolgens op 27 juni 2020 arbeidsongeschikt heeft gemeld na een kijkoperatie van de knie, en pas in september 2020, causaal verband tussen het ongeval en pijnklachten aan haar linker knie heeft geclaimd. Dit, nadat bij haar tijdens de kijkoperatie in juni 2020 een discoide meniscus is waargenomen. Dit betreft een aangeboren afwijking, die de pijnklachten van appellante goed kan verklaren.
Verder blijkt uit de overzichten (patient history) van zowel de huisarts als de orthopeed, dat appellante tussen eind 2019 en juni 2020 niet onder behandeling is geweest vanwege knieklachten, en dat de behandelend specialist niet met zekerheid kan zeggen dat er een verband bestaat tussen het ongeval in april 2019 en de knieklachten vanaf juni 2020.
5.3
Gelet hierop is het College met de bank van oordeel dat de pijnklachten in de linker knie van appellante vanaf oktober 2020 niet het rechtstreeks en medisch objectief gevolg zijn van het haar op 12 april 2019 overkomen bedrijfsongeval. Voor haar klachten bestaat immers een alternatieve verklaring.
5.4
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.

DE BESLISSING

Het College:
- verklaart het beroepschrift van appellante ongegrond.
Aldus gegeven op 10 februari 2020 door mr. N.K. Engelbrecht, voorzitter, H. Dirksz en E. de Cuba, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Voetnoten

1.https://orthoinfo.aaos.org/en/diseases--conditions/discoid-meniscus