ECLI:NL:OGEAA:2022:301

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
65 van 2022
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag ex artikel 150 Sv tegen voortduren beslag op in beslag genomen geldbedragen

In deze zaak gaat het om een beklag ex artikel 150 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. V.A.V. Carlo. Het beklag richt zich tegen het voortduren van het beslag op geldbedragen die op 24 juni 2020 onder klager in beslag zijn genomen tijdens huiszoekingen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. De officier van justitie heeft het beklag ongegrond verklaard, maar het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba heeft op 18 augustus 2022 geoordeeld dat het belang van klager om de in beslag genomen geldbedragen terug te krijgen zwaarder weegt dan het strafvorderlijk belang bij het voortduren van het beslag.

De procedure begon op 15 juli 2022 met de indiening van het klaagschrift door de gemachtigde van klager. De behandeling vond plaats op 16 augustus 2022, waarbij gebruik werd gemaakt van een elektronische verbinding tussen Aruba en Curaçao. De officier van justitie, mr. T.M. Rethmeijer, was aanwezig in Aruba, evenals klager en zijn advocaat. De rechter en de griffier waren in Curaçao. Tijdens de behandeling heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van het Gerecht.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de geldbedragen rechtmatig in beslag zijn genomen, maar dat het strafvorderlijk belang bij het voortduren van het beslag niet meer opweegt tegen het persoonlijke belang van klager. Het Gerecht heeft daarbij rekening gehouden met het tijdsverloop en het feit dat er gedurende twee jaar geen onderzoek is gedaan naar de herkomst van de in beslag genomen geldbedragen. Uiteindelijk heeft het Gerecht het beklag gegrond verklaard en de teruggave van de in beslag genomen geldbedragen aan klager gelast.

Uitspraak

Zaaknummer: 65/22
Uitspraak: 18 augustus 2022
Gegeven op het klaagschrift ex artikel 150 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van:
[klager],
in deze domicilie kiezend ten kantore van mr. V.A.V. Carlo, advocaat in Aruba, Huygensstraat 5 in Aruba,
hierna te noemen: klager.

1.Het verloop van de procedure

Op 15 juli 2022 is op de griffie van het Gerecht ingekomen een door
mr. V.A.V. Carlo, gemachtigde van klager, ingediend klaagschrift. Het klaagschrift strekt tot teruggave van op 24 juni 2020 onder klager in beslag genomen geldbedragen. De officier van justitie heeft op 12 augustus 2022 per e-mail schriftelijk gereageerd op het ingediende klaagschrift, met conclusie het beklag ongegrond te verklaren.
De behandeling van het klaagschrift heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2022 in raadkamer van het Gerecht in Aruba, met behulp van een tweezijdig elektronisch hulpmiddel in de vorm van een directe beeld- en geluidsverbinding, die is gelegd tussen het gerechtsgebouw in Aruba en het gerechtsgebouw in Curaçao. De rechter en de griffier waren tegenwoordig in Curaçao. Verschenen in Aruba zijn de officier van justitie, mr. T.M. Rethmeijer, klager en zijn gemachtigde, mr. V.AV. Carlo.
Voorafgaand aan de behandeling in raadkamer heeft de gemachtigde van klager schriftelijke pleitaantekeningen aan het Gerecht verstrekt. In raadkamer heeft de gemachtigde gepersisteerd bij de inhoud daarvan. De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het Gerecht.
Beschikking is bepaald op heden.

2.De feitelijke gang van zaken

Op 24 juni 2020 hebben in het bestek van strafrechtelijk onderzoek (onderzoeksnaam: [onderzoeksnaam]) huiszoekingen plaatsgevonden in verschillende panden. Tijdens die huiszoekingen heeft de officier van justitie op grond van artikel 119 Sv (onder andere en voor zover van belang in het kader van de beoordeling van het beklag) onder klager, tevens verdachte in dat onderzoek, de hierna weergegeven geldbedragen in beslag genomen.
Huiszoeking [adres 1]
[document nummer 1]: geld envelop 1: 37 x 100 AWG
[document nummer 2]: geld envelop 2: 20 x $100 en 50 x $50
[document nummer 3]: geld envelop 3: 30 x $100 en 50 x $20 en 1 x $50 en
1 x $5
Huiszoeking [adres 2]
[document nummer 4] rugzak met papieren token en geld. Dit geld betreft:
[document nummer 4a]: $2.250,-
[document nummer 4b]: $1.200,-
[document nummer 4c]: $1.100,-
Op 10 mei 2022 is klager in verband met dat nog immer tegen hem lopende strafrechtelijke onderzoek [onderzoeksnaam] aangehouden. Klager is op 24 juni 2022 op last van het openbaar ministerie onmiddellijk in vrijheid gesteld. In de tussenliggende periode is klager herhaald als verdachte gehoord. Een verhoor, dat ziet op (de herkomst van de) geldbedragen, heeft evenwel niet plaatsgevonden.
Op 8 juli 2022 heeft de gemachtigde van klager aan het openbaar ministerie verzocht om teruggave van alle bij die doorzoeking inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder de hiervoor genoemde geldbedragen.
Het openbaar ministerie heeft op 14 juli 2022 de teruggave van alle voorwerpen bevolen, met uitzondering van de hiervoor weergegeven geldbedragen.
Op 15 juli 2022 heeft de officier van justitie per e-mailbericht – na een daartoe door klager gedaan verzoek – medegedeeld zijn beslissing niet te heroverwegen.

3.De beoordeling

Vaststaat dat de geldbedragen op rechtmatige wijze onder klager in beslag zijn genomen en dat het beslag nog voortduurt, zodat klager als belanghebbende kan worden ontvangen in het beklag.
Klager heeft zich bij monde van zijn advocaat op het standpunt gesteld dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet vordert.
De officier van justitie heeft in zijn schriftelijke reactie van 12 augustus 2022 opgetekend dat naar zijn mening het strafvorderlijk belang bij voortduring van het beslag ook thans nog aanwezig is. Het betreurenswaardige feit dat ruim twee jaren na de inbeslagneming nog steeds geen onderzoek is gedaan naar de inbeslaggenomen geldbedragen moet worden toegeschreven aan vertraging door de coronapandemie en door een gebrek aan opsporingscapaciteit vanwege andere omvangrijke strafrechtelijke onderzoeken. In raadkamer heeft de officier van justitie dat standpunt gerelativeerd in die zin dat het strafvorderlijk belang, ook wat hem betreft, in het onderhavige geval niet oneindig is en dat hij zich daarom refereert aan het oordeel van het Gerecht.
Het Gerecht overweegt als volgt.
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 119 Sv gelegd beslag dient het Gerecht
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 119 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomen voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 119 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave, indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, met betrekking tot het voorwerp de verbeurdverklaring zal uitspreken of onttrekking aan het verkeer zal bevelen.
Het Gerecht overweegt dat tijdsverloop een rol kan spelen bij de beoordeling van de vraag of het strafvorderlijk belang bij het voortduren van het beslag ook de toets aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit doorstaat. Daarbij tekent het Gerecht aan dat aan de enkele vaststelling dat veel tijd is verstreken sinds het moment van de inbeslagneming en het verzoek om teruggave niet zonder meer de conclusie kan worden verbonden dat het strafvorderlijk belang er niet meer is.
In het onderhavige geval is het Gerecht evenwel van oordeel dat er bijkomende omstandigheden zijn die het oordeel rechtvaardigen dat het strafvorderlijk belang bij het voortduren van het beslag, gelet op de aan de toepassing van dit dwangmiddel te relateren eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, minder zwaar weegt dan het belang van klager om het onder hem inbeslaggenomen geld terug te krijgen. Het Gerecht neemt in dat verband in aanmerking dat tijdens de ruim twee jaren na de inbeslagnemingen geen onderzoek is gedaan naar (de herkomst van) de geldbedragen. Voorts heeft tijdens de preventieve hechtenis van klager, waarin hij wel uitvoerig is gehoord over de verdenkingen tegen hem en beschikbaar was voor verhoor, geen verhoor plaatsgevonden over de inbeslaggenomen geldbedragen. Hoewel de officier van justitie bij gelegenheid van de behandeling van het beklag in raadkamer desgevraagd heeft toegezegd klager binnen één maand alsnog te doen verhoren over die geldbedragen is het Gerecht van oordeel dat al met al het strafvorderlijk belang niet meer van dusdanig gewicht is dat het persoonlijke belang van klager daar nog steeds voor moet wijken.
Een en ander voert het Gerecht tot het oordeel dat het strafvorderlijk belang bij het voortduren van het beslag thans minder zwaar weegt dan het persoonlijke belang van klager om te kunnen beschikken over de onder hem inbeslaggenomen geldbedragen, zodat het Gerecht het beklag gegrond zal verklaren.

4.Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaart het beklag gegrond;
  • gelast de teruggave van de in beslag genomen geldbedragen aan klager, zoals hieronder weergegeven:
Huiszoeking [adres 1]
[document nummer 1]: geld envelop 1: 37 x 100 AWG
[document nummer 2]: geld envelop 2: 20 x $100 en 50 x $50
[document nummer 3]: geld envelop 3: 30 x $100 en 50 x $20 en 1 x $50 en
1 x $5
Huiszoeking [adres 2]
[document nummer 4] rugzak met papieren token en geld. Dit geld betreft:
[document nummer 4a]: $2.250,-
[document nummer 4b]: $1.200,-
[document nummer 4c:] $1.100,-
Deze beschikking is gegeven op 18 augustus 2022 door mr. R. Veldhuisen, lid van het Hof, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M. Witteman.