ECLI:NL:OGEAA:2022:298

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
22 augustus 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202103623
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vertraging in bevordering van een ambtenaar wegens arbeidsongeschiktheid

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, gaat het om een bezwaar van klager, de Gouverneur van Aruba, tegen een beslissing van verweerder om klager met ingang van 1 augustus 2020 te bevorderen naar schaal 4. Klager, werkzaam als bewakingsmedewerker bij het Cuerpo Especial Aruba, had eerder verzocht om bevordering naar schaal 4 met terugwerkende kracht naar 1 maart 2018. De bestreden beschikking, genomen op 30 september 2021, was gebaseerd op het feit dat klager in de beoordelingsperiode van 1 september 2016 tot 1 september 2019 317 dagen arbeidsongeschikt was geweest, waardoor geen oordeel kon worden gegeven over zijn functioneren. Klager maakte bezwaar tegen deze beslissing, stellende dat hij voldeed aan de bevorderingseisen van dienstanciënniteit en een gunstige beoordeling.

Tijdens de zitting op 16 mei 2022 werd het bezwaar behandeld. Klager werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. L.A. Hernandis, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door mr. A. Caster. Klager voerde aan dat de verschuiving van de bevorderingsdatum naar 1 augustus 2020 onterecht was, omdat hij vanaf 1 maart 2018 voldeed aan de eisen voor bevordering. Het gerecht oordeelde dat klager ontvankelijk was in zijn bezwaar, omdat hij tijdig kennis had genomen van de bestreden beschikking.

Het gerecht concludeerde dat de bestreden beschikking niet met de vereiste zorgvuldigheid was genomen, omdat klager niet op de hoogte was gesteld van de negatieve beoordeling die aan zijn bevordering ten grondslag lag. Dit gebrek aan zorgvuldigheid leidde tot de vernietiging van de bestreden beschikking. Het gerecht verklaarde het bezwaar gegrond en verweerder werd opgedragen om binnen drie maanden opnieuw te beslissen op het verzoek van klager, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van klager, begroot op Afl. 1.400,-.

Uitspraak

Uitspraak van 22 augustus 2022
Gaza nr. AUA202103623

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klager],

wonend te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. L.A. Hernandis,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 30 september 2021 (de bestreden beschikking) heeft verweerder besloten om klager met ingang van 1 augustus 2020 te bevorderen naar schaal 4.
Hiertegen heeft klager op 1 december 2021 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Op 9 mei 2022 heeft verweerder een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 mei 2022, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A. Caster (DWJZ).
Daartoe in de gelegenheid heeft klager op 24 mei 2022 een nadere reactie gegeven. Daarop heeft verweerder op 10 juni 2022 gereageerd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de La dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking heeft kunnen kennis dragen.
1.2
Klager heeft zijn bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Hij heeft echter aangevoerd pas op 8 november 2021 kennis te hebben genomen van het bestreden landsbesluit, hetgeen door verweerder niet is betwist. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klager is derhalve ontvankelijk in zijn bezwaar.
Het geschil
2. In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder op goede grond heeft besloten om klager met ingang van 1 augustus 2020 naar schaal 4 te bevorderen. Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
De feiten
3.1
Klager is als ambtenaar werkzaam bij het Cuerpo Especial Aruba (CEA) in de functie van bewakingsmedewerker, en is met ingang van 1 september 2012 geplaatst in schaal 3.
3.2
Klager heeft bij brief van 5 december 2019 verzocht om hem met ingang van 1 maart 2018 te bevorderen naar schaal 4.
3.3
Bij brief van 23 maart 2020 heeft het hoofd van het CEA een voorstel gedaan om klager met ingang van 1 september 2020 naar schaal 4 te bevorderen, en bij brief van 28 augustus 2020 heeft het hoofd voorgesteld om klager met ingang van 1 maart 2021 naar schaal 4 te bevorderen.
3.4
Bij advies van 3 augustus 2021 heeft het Departamento di Recurso Humano (DRH) geadviseerd om klager met ingang van 1 augustus 2020 naar schaal 4 te bevorderen. In dat advies staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“(…) A. Beoordeling : niet akkoord;
B. Funcieniveau : akkoord; de functie van bewakingsmedewerker is
maximaal gewaardeerd op het niveau van schaal 5;
C. Opleiding : akkoord;
D. Dienstanciënniteit :akkoord;
E. Interne verhoudingen :akkoord.
De standpunten van partijen
4.1
Aan de bestreden beschikking heeft verweerder ten grondslag gelegd dat klager in de beoordelingsperiode, te weten van 1 september 2016 tot 1 september 2019, in totaal 317 dagen arbeidsongeschikt is geweest en daarom over die periode geen oordeel kon worden gegeven over zijn functioneren. Ter zitting heeft verweerder de motivering van de bestreden beschikking nader toegelicht, onder verwijzing naar de brieven van het hoofd van het CEA van 23 maart en van 28 augustus 2020, dat klager vanwege een gegeven negatieve beoordeling niet voldoet aan het vereiste van een gunstige beoordeling.
4.2
Het bezwaar richt zich tegen de verschuiving van de bevorderingsdatum naar
1 augustus 2020. Daaraan heeft klager onder meer ten grondslag gelegd dat hij vanaf 1 maart 2018 voldoet klager aan de bevorderingseisen van dienstanciënniteit en een gunstige beoordeling, zodat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat wegens zijn arbeidsongeschiktheid geen oordeel kan worden gegeven over zijn functioneren. Het bestreden landsbesluit is in strijd met het zorgvuldigheids- rechtszekerheid en het motiveringsbeginsel en kan derhalve niet in stand blijven.
Het wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (de Lma) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen.
5.2
Ingevolge artikel 4, tweede lid van de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 (BRA) dient de betrokkene, om in aanmerking te kunnen komen voor een bevordering aan de in het eerste lid voor de desbetreffende betrekking bedoelde eisen te voldoen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht.
De beoordeling
6.1
Het gerecht stelt voorop dat bevordering geen recht van de betrokken ambtenaar is noch een automatisme, doch een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag. Dit betekent dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
6.2
Klager heeft een verzoek gedaan om met ingang van 1 september 2018 naar schaal 4 te worden bevorderd. Verweerder heeft de bevorderingsdatum verschoven naar 1 augustus 2020, omdat klager in de periode van 1 september 2016 tot 1 september 2019 in totaal 317 dagen arbeidsongeschikt is geweest. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de vastlegging van de gedragslijn, die als doel heeft het terugdringen van het bestaande hoge ziekteverzuim bij overheidspersoneel, nog niet is afgerond. Van een vastgestelde, voldoende kenbare gedragslijn waarop verweerder zich op zou kunnen beroepen, is dus (nog) geen sprake.
6.3
Verweerder heeft echter ook uitleg gegeven aan de wettelijke bevorderingseisen. De door verweerder gegeven uitleg dat klager voor de bevordering een goede beoordeling moet hebben en vier jaren in actieve dienst moet hebben doorgebracht in schaal 3, is op zichzelf een redelijke uitleg (zie onder meer de uitspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van 1 december 2021, ECLI:NL:ORBAACM:2021:81).
6.4
Gegeven de toelichting ter zitting van verweerder, heeft hij aan de bestreden beschikking kennelijk ten grondslag gelegd dat klager vanwege een negatieve beoordeling van het diensthoofd niet voldoet aan een van de bevorderingseisen, te weten het vereiste van een gunstige beoordeling. In de brieven van 23 maart en 28 augustus 2020 (3.3) heeft het hoofd van het CEA aangekruist dat het functioneren van klager negatief is beoordeeld. Van deze voor klager ongunstige beoordeling blijkt uitsluitend uit deze brieven. Nog daargelaten dat uit die brieven niet valt af te leiden dat klager daarbij is beoordeeld aan de hand van objectieve beoordelingscriteria, is niet gebleken dat verweerder zijn negatief oordeel omtrent het functioneren van klager eerder aan hem kenbaar heeft gemaakt dan in het kader van deze procedure. Dit verdraagt zich niet met de bij de vaststelling van een beoordeling in acht te nemen zorgvuldigheid. Die brengt met zich dat een ongunstige beoordeling, voordat daar voor de ambtenaar negatieve consequenties aan worden verbonden, aan de ambtenaar wordt kenbaar gemaakt en aan deze de gelegenheid wordt geboden zijn zienswijzen daarover kenbaar te maken. Nu dit is nagelaten is de bestreden beschikking, voor zover de vertraging van klagers bevordering op grond van de ongunstige beoordeling is vertraagd, niet met de vereiste zorgvuldigheid genomen en als gevolg daarvan niet voorzien van een deugdelijke motivering. De bestreden beschikking komt dan ook reeds om deze reden voor vernietiging in aanmerking.
6.5
Het bezwaar is gegrond. De bestreden beschikking dient te worden vernietigd.
6.6
Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar gegrond;
vernietigt de beschikking van 24 mei 2021;
bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak opnieuw op het verzoek van klager van 5 december 2019 beslist, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder tot betaling van de door klager gemaakte proceskosten, die worden begroot op Afl. 1.400,- aan gemachtigdensalaris.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in ambtenarenzaken en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 22 augustus 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.