ECLI:NL:OGEAA:2022:288

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202201361
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van een bevelschrift tot uitzetting van een Haïtiaanse nationaliteit

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 22 juni 2022 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingediend door een verzoekster van Haïtiaanse nationaliteit. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een bevelschrift van de Minister van Justitie en Sociale Zaken, dat haar uitzetting beval en haar een terugkeerverbod van 18 maanden oplegde. De verzoekster was op 4 april 2022 aangehouden tijdens een controle, omdat zij zonder geldige verblijfsvergunning in Aruba verbleef en als verkoopster werkte. De verzoekster had eerder vier vergunningen tot tijdelijk verblijf gekregen, waarvan de laatste was verlopen op 24 juni 2021.

De verzoekster voerde aan dat zij een nieuwe garantsteller had gevonden en dat zij een aanvraag voor een verblijfsvergunning had ingediend. Het gerecht overwoog dat de verzoekster sinds 25 juni 2021 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verbleef, en dat de Minister bevoegd was om haar uit te zetten. Het gerecht oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de uitzetting en dat er geen concreet zicht op legalisering van het verblijf van de verzoekster was. Daarom werd het verzoek tot schorsing van de uitzetting afgewezen.

De rechter benadrukte dat de beslissing voorlopig was en niet bindend in de bodemprocedure. De verzoekster had geen recht op proceskostenvergoeding, en tegen de uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 22 juni 2022
Lar nr. AUA202201361

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoekster],

van Haïtiaanse nationaliteit,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: mr. J.J.C. Odor,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J.J.S. Poeran (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 4 april 2022 (bestreden beschikking) heeft verweerder de uitzetting van verzoekster bevolen en haar een terugkeerverbod van 18 maanden opgelegd.
Hiertegen heeft verzoekster op 13 mei 2022 bezwaar gemaakt.
Op 16 mei 2022 heeft verzoekster onderhavig verzoekschrift ingediend.
Het gerecht heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 juni 2022. Verzoekster is (via videoverbinding) verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens was aanwezig mevrouw [beoogd garantsteller] (beoogde garantsteller). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Aan verzoekster is de gelegenheid geboden om uiterlijk op 10 juni 2022 nadere stukken in te dienen en aan verweerder om uiterlijk op 15 juni 2022 daarop te reageren.
Op 9 juni 2022 heeft verzoekster nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft op 14 juni 2022 op die stukken gereageerd.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
feiten
2.1
Aan verzoekster zijn vier vergunningen tot tijdelijk verblijf verleend om als huishoudelijk personeel werkzaam te zijn. De laatste vergunning was geldig tot 24 juni 2021.
2.2
Verzoekster is op 4 april 2022 tijdens een controle door de Guarda Nos Costa (GNC) aangehouden, omdat zij werkend als verkoopster bij een kiosk te Palm Beach is aangetroffen zonder dat zij over een geldige verblijfsvergunning beschikt met als doel arbeid in loondienst.
2.3
Bij de bestreden beschikking heeft verweerder de uitzetting van verzoekster bevolen en haar een terugkeerverbod van 18 maanden opgelegd.
bestreden beschikking
3. Aan de bestreden beschikking heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoekster sinds 25 juni 2021 niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel om in Aruba te kunnen verblijven, dat het land een groot belang bij heeft dat het vreemdelingenrecht wordt gehandhaafd en dat haar illegaal verblijf op Aruba niet langer hoeft te worden gedoogd.
schorsings
verzoek
4. Het verzoek strekt ertoe dat de bestreden beschikking wordt geschorst en dat wordt bepaald dat verzoekster een beslissing op haar bezwaar in Aruba mag afwachten. Daartoe heeft verzoekster aangevoerd, kort gezegd, dat zij bijna een jaar op zoek is geweest naar een nieuwe garantsteller, nu haar voormalige garantsteller financieel niet meer in staat is als zodanig op te treden. Inmiddels heeft verzoekster een nieuwe garantsteller gevonden en heeft zij op 28 april 2022 een nieuwe aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend om als inwonende dienstbode werkzaam te bij mevrouw [beoogd garantsteller]. Nu sprake is van concreet zicht op legalisering, is aannemelijk dat de bestreden beschikking niet in stand zal blijven.
beoordeling
5.1
Het gerecht stelt voorop dat dit oordeel een voorlopig karakter heeft en niet bindend is in de bodemprocedure.
5.2
Vaststaat dat verzoekster sinds 25 juni 2021 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verblijft, zodat verweerder op grond van artikel 15, eerste lid en onder d, van de Ltu bevoegd is verzoekster uit te zetten.
5.3
Het gerecht ziet voorts geen grond voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het geven van een bevel tot uitzetting en overweegt daartoe als volgt. Het gerecht volgt verzoekster niet in haar stelling dat een grote kans bestaat dat aan haar een vergunning tot tijdelijk verblijf zal worden verleend. De indiening van een aanvraag en de betaling van de leges heeft niet automatisch tot gevolg dat een vergunning tot tijdelijk verblijf zal worden verleend, nu daarvoor aan meerdere vereisten moet zijn voldaan. Onvoldoende is gebleken dat daarvan sprake is. Op voorhand is dus niet uit te sluiten dat uiteindelijk zal worden beslist dat verzoekster niet aan de gestelde vereisten voldoet. Van concreet zicht op legalisering van verzoeksters verblijf in Aruba is dus geen sprake.
6. Gelet hierop is voor het treffen van een voorlopige voorziening dan ook geen grond. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J. Martijn, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juni 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.