ECLI:NL:OGEAA:2022:285

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
5 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202102196
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering inschrijving huwelijk in het bevolkingsregister wegens schijnhuwelijk

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 7 maart 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van het Hoofd van de Dienst Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister om het huwelijk van appellant en zijn echtgenote in te schrijven in het bevolkingsregister. De weigering was gebaseerd op de stelling dat het huwelijk een schijnhuwelijk betrof, bedoeld om de echtgenote toelating tot Aruba te verschaffen. Appellant had eerder bezwaar aangetekend tegen een beslissing van 13 oktober 2020, waarin zijn verzoek om inschrijving was afgewezen. Tijdens de zitting op 17 januari 2022 werd appellant bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J.J.C. Odor, en zijn echtgenote was ook aanwezig. Verweerder, vertegenwoordigd door mr. A. Els, stelde dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd van de echtheid van zijn huwelijk, zoals gezamenlijke correspondentie of andere objectieve documenten. Appellant had slechts enkele foto's en een briefje met informatie over zijn echtgenote overgelegd. Het gerecht oordeelde dat de weigering van de inschrijving terecht was, omdat het huwelijk niet voldeed aan de wettelijke vereisten en er geen bewijs was van een oprechte huwelijkse relatie. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

Uitspraak van 7 maart 2022
Lar nr. AUA202102196

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellant],

wonend in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: mr. J.J.C. Odor,
gericht tegen:

het Hoofd van de Dienst Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. A. Els (DBSB).

PROCESVERLOOP

Bij beslissing op bezwaar van 27 juli 2021 (bestreden beschikking) heeft verweerder het bezwaar van appellant gericht tegen de beschikking van 13 oktober 2020, waarbij verweerder het verzoek van appellant en [naam echtgenote] (hierna: de echtgenote) om hun op [datum] 2020 in de Dominicaanse Republiek voltrokken huwelijk in te schrijven in het bevolkingsregister heeft afgewezen, ongegrond verklaard.
Daartegen heeft appellant op 5 augustus 2021 beroep ingesteld bij het gerecht.
Verweerder heeft op 13 oktober 2021 een verweerschrift ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 17 januari 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig zijn echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Landsverordening op het aanleggen en bijhouden van het bevolkingsregister, worden de voorschriften omtrent het aanleggen, inrichten en bijhouden van bevolkingsregisters en het doen der daartoe vereiste opgaven aan hen, die met het aanhouden der bevolkingsregisters zijn belast, bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen vastgesteld.
Ingevolge artikel 22, negende lid, van het krachtens voormelde bepaling vastgestelde Landsbesluit bevolkingsregister wordt een gegeven omtrent een persoon niet ingeschreven, indien het hoofd van het Bureau Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister van oordeel is dat dat gegeven in strijd is met de goede zeden of de openbare orde.
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het door appellant en de echtgenote gesloten huwelijk niet is gericht op de vervulling van de door de wet aan de huwelijkse staat verbonden verplichtingen, maar dit tot doel heeft de echtgenote toelating te verschaffen in Aruba. Aan dit standpunt heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de echtgenote geen geldige verblijfstitel heeft en nimmer een verzoek daartoe heeft ingediend. Appellant heeft verder geen basale kennis over de echtgenote, zo is verweerder gebleken bij het invullen van een vragenlijst door appellant en de omstandigheid dat appellant bij die gelegenheid een briefje bij zich had, waarop diverse te geven antwoorden waren vermeld. Voorts heeft appellant geen objectief bewijs overgelegd van het bestaan van een huwelijkse relatie, zoals gezamenlijke correspondentie, facturen, bankafschriften en foto’s, voorzien van een datum.
3. Appellant betoogt dat de bestreden beschikking in strijd is met diverse beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat verweerder hem ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om de vragenlijst in te vullen, alleen omdat hij daaraan voorafgaand een briefje bij zich had met enkele gegevens over zijn echtgenote.
3.1
Dit betoog mist feitelijke grondslag. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd te kennen gegeven dat een onderzoek in het kader van een verzoek om inschrijving van een in het buitenland gesloten huwelijk steeds aanvangt door betrokkenen in de gelegenheid te stellen objectief bewijs in te dienen voor het bestaan van een huwelijkse relatie, zoals gezamenlijke correspondentie, facturen, bankafschriften en foto’s, voorzien van een datum. Ingeval betrokkenen daarin niet slagen, worden zij uitgenodigd om een vragenlijst in te vullen, met onder meer vragen over (het ontstaan) van de relatie en de partner, aldus verweerder. Appellant heeft bij zijn verzoek slechts tien foto’s, waarvan zes genomen op de huwelijksdag en de overige vier van dezelfde datum zijn, overgelegd. Omdat verweerder daarmee het bestaan van een huwelijkse relatie niet aangetoond achtte, en appellant en zijn echtgenote ook desverzocht geen nadere objectieve stukken hebben overgelegd, zijn zij uitgenodigd voor het invullen van een vragenlijst, aldus verweerder. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting, in het bijzonder de verklaringen van appellant, is het volgende vast komen te staan. Appellant is door verweerder in de gelegenheid gesteld de vragenlijst in te vullen, hij heeft deze ingevuld en daarbij opengelaten de vragen waarop hij de antwoorden niet wist, waarna hij onderaan de vragenlijst de datum heeft genoteerd en zijn handtekening heeft geplaatst, zo heeft appellant ook ter zitting bevestigd. Nadien heeft appellant het briefje uit zijn broekzak gehaald, dat vervolgens op de grond laten vallen, waarna verweerder het onderzoek heeft beëindigd, zoals appellant ook ter zitting heeft bevestigd. Verder is uit de door appellant ingevulde vragenlijst gebleken dat hij op diverse relevante vragen geen antwoord heeft gegeven, en dat op het briefje niet alleen de namen van zijn schoonouders stonden, zoals appellant in eerste instantie heeft gesteld, maar ook andere informatie die appellant behoorde te weten, zoals de geboortedatum en geboorteplaats van de echtgenote en de plaats waar zij elkaar hebben leren kennen.
5. Het betoog van appellant dat de bestreden beschikking in strijd is met de artikelen 8 en 14 van het EVRM faalt reeds omdat appellant dat niet nader heeft onderbouwd.
6. Appellant betoogt verder dat hij nog altijd met zijn echtgenote gehuwd is, hetgeen verweerder ten onrechte niet als nieuw feit heeft aangemerkt. Hoewel de bestreden beschikking niet is gegeven op een verzoek om terug te komen van een in rechte onaantastbare beschikking, maar op een verzoek om heroverweging in bezwaar, overweegt het gerecht nog dat de omstandigheid dat appellant nog steeds gehuwd is met zijn echtgenote niet kan worden aangemerkt als relevant nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid, nu uit vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, 24 september 2020, ECLI:NL:OGHACMB:2020:228) volgt dat het oogmerk bij het aangaan van het huwelijk bepalend is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een schijnhuwelijk, en dat aan latere ontwikkelingen in dat verband geen betekenis toekomt.
7. Onder deze omstandigheden heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat het huwelijk tussen appellant en de echtgenote een schijnhuwelijk betreft en om die reden geweigerd dat huwelijk in de bevolkingsregisters in te schrijven.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

DE BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en wordt geacht in het openbaar te zijn uitgesproken ter zitting van maandag 7 maart 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.