In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 7 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Appellante, de minister belast met vreemdelingen- en integratiebeleid, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar verzoek om een vergunning tot tijdelijk verblijf. De afwijzing vond plaats op 27 augustus 2020, waarna appellante op 9 september 2020 digitaal bezwaar heeft gemaakt. Het gerecht heeft de zaak behandeld op 17 januari 2022, waarbij appellante werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. D.G. Illes, en verweerder werd vertegenwoordigd door mr. N.R. Sneek.
Het gerecht overwoog dat de (fictief) afwijzende beslissing niet was gemotiveerd, waardoor deze niet in stand kon blijven. Het gerecht concludeerde dat appellante haar bezwaarschrift op digitale wijze had ingediend, ondanks de bewering van verweerder dat het bezwaarschrift niet was ontvangen. Het gerecht oordeelde dat verweerder verplicht was om een reële beslissing op het bezwaar te nemen, en dat het uitblijven van een beslissing gelijkgesteld moest worden met een afwijzende beslissing. De uitspraak verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de bestreden beslissing.
Verweerder werd opgedragen om binnen drie maanden na de uitspraak alsnog een gemotiveerde beslissing te nemen op het bezwaar van appellante. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de kosten van het geding, begroot op Afl. 175,- aan gemachtigdesalaris, en werd het door appellante gestorte griffierecht van Afl. 25,- aan haar terugbetaald. De beslissing werd gegeven door mr. N.K. Engelbrecht en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.