ECLI:NL:OGEAA:2022:275

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202201763
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot tenuitvoerlegging van voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Venezolaanse verzoeker, die op 11 februari 2019 Aruba binnenkwam als toerist, een verzoek ingediend op basis van artikel 56 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van het gerecht op 9 juni 2022, waarin het bevel tot ophouding van de verzoeker werd geschorst en hem onmiddellijk in vrijheid werd gesteld. De verzoeker had eerder op 10 december 2021 een asielverzoek ingediend, dat op 9 juni 2022 werd afgewezen. Na de afwijzing van het asielverzoek heeft de verweerder, de Minister van Justitie en Sociale Zaken, de uitzetting en inbewaringstelling van de verzoeker bevolen.

Tijdens de zitting op 22 juni 2022, waar zowel de verzoeker als zijn gemachtigde aanwezig waren, werd het verzoek behandeld. De verzoeker stelde dat hij nog steeds belang had bij het verzoek, omdat zijn persoonlijke bezittingen, die hem tijdens zijn ophouding waren ontnomen, nog niet aan hem waren teruggegeven. Het gerecht overwoog dat de detentie van de verzoeker niet meer gegrond was op het ophoudingsbevel, maar op het bevel tot inbewaringstelling, dat op 10 juni 2022 door de rechter-commissaris onrechtmatig was geacht.

Uiteindelijk heeft het gerecht geoordeeld dat er geen sprake was van een nalaten van de verweerder om te voldoen aan de schorsingsuitspraak, aangezien de verzoeker zelf had gekozen om zijn bezittingen niet op te halen. Het verzoek van de verzoeker werd afgewezen, en de rechter, mr. A.J. Martijn, sprak de beslissing uit op 6 juli 2022. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 6 juli 2022
Lar nr. AUA202201763

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 56 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: de advocaat mr. M.B. Boyce,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigden: mrs. V.E. Emerencia (DWJZ) en J.M. Harewood (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak van 9 juni 2022 (AUA202201747) heeft het gerecht het bevel tot ophouding van verzoeker van 25 mei 2022 geschorst en verweerder opgedragen verzoeker onmiddellijk in vrijheid te stellen.
Op 10 juni 2022 heeft verzoeker onderhavig verzoek op grond van artikel 56 van de Lar ingediend (verzoek).
Op 22 juni 2022 heeft verweerder stukken ingediend.
Het gerecht heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 juni 2022. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, die vergezeld waren van de heer R.A. Kramers (GNC).
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

feiten

1.1
Verzoeker, op [datum] 1999 in Venezuela geboren en van Venezolaanse nationaliteit, is op 11 februari 2019 Aruba binnengekomen als toerist met een toegestane verblijfsduur van 7 dagen.
1.2
Op 10 december 2021 heeft verzoeker een asielverzoek ingediend bij het DIMAS.
1.3
Op 25 mei 2022 is verzoeker tijdens een controle door het personeel van de Guarda Nos Costa (GNC) staande gehouden en overgebracht naar GNC ter controle van zijn verblijfstatus. Op diezelfde dag heeft verweerder de ophouding van verzoeker bevolen (ophoudingsbevel).
1.4
Bij beschikking van 9 juni 2022 is het asielverzoek van verzoeker afgewezen. Deze beschikking is op diezelfde datum omstreeks 15:00 uur aan verzoeker uitgereikt.
1.5
Bij een bevelschrift, dat op 9 juni 2022 om 16:00 uur aan verzoeker is uitgereikt, heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen en hem een terugkeerverbod van 48 maanden opgelegd. Bij een ander bevelschrift, dat op 9 juni 2022 om 16:05 uur aan verzoeker is uitgereikt, heeft verweerder de inbewaringstelling van verzoeker bevolen.
1.6
Bij uitspraak van 9 juni 2022 (AUA202201747) heeft het gerecht het ophoudingsbevel onrechtmatig geacht, dit geschorst en verweerder opgedragen verzoeker onmiddellijk in vrijheid te stellen (schorsingsuitspraak). Het gerecht heeft de schorsingsuitspraak bij
e-mail van 9 juni 2022 op 16:18 uur naar partijen verzonden.
1.7
Op 10 juni 2022 heeft de rechter-commissaris de inbewaringstelling van verzoeker onrechtmatig geacht en de onmiddellijke invrijheidstelling van verzoeker bevolen. Verweerder heeft verzoeker op diezelfde dag in vrijheid gesteld.
verzoek
2. Het verzoek strekt ertoe dat verweerder wordt opgedragen aan de schorsingsuitspraak te voldoen, onder verbeurte van een dwangsom van Afl. 5.000,- voor iedere dag dat geen uitvoering daaraan wordt gegeven, zulks met ingang van 9 juni 2022. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij - ondanks zijn invrijheidstelling - nog steeds belang heeft bij het verzoek, aangezien hij pas op 10 juni 2022 in vrijheid is gesteld en zijn persoonlijke bezittingen, die hem ten tijde van zijn ophouding zijn ontnomen, nog steeds niet aan hem zijn teruggeven.
beoordeling
3. Ingevolge artikel 56 van de Lar kan het gerecht bepalen dat het bestuursorgaan, indien en zolang het niet aan een in de uitspraak vervatte voorlopige voorziening voldoet, aan verzoeker een bij de uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt.
4. Vaststaat dat verweerder, nadat hem op 9 juni 2022 bekend is geworden dat het asielverzoek van verzoeker is afgewezen, de uitzetting van verzoeker en zijn inbewaringstelling heeft bevolen. Aldus was verzoekers detentie bij de GNC vanaf dat moment niet meer gegrond op het ophoudingsbevel, maar op het bevel tot inbewaringstelling. Anders dan verzoeker stelt, is geen sprake van een nalaten zijdens verweerder om te voldoen aan de schorsingsuitspraak, nu de daarin opgenomen opdracht tot onmiddellijke invrijheidstelling gebaseerd is op het onrechtmatig bevonden ophoudingsbevel. Dat de rechter-commissaris op 10 juni 2022 de inbewaringstelling onrechtmatig heeft geacht en daarom ook de onmiddellijke invrijheidstelling van verzoeker heeft bevolen, maakt dat niet anders. Voor wat betreft het door verzoeker gestelde over zijn persoonlijke bezittingen, oordeelt het gerecht dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het verzoeker vanaf 10 juni 2022 vrijstond om zijn bezittingen al dan niet middels zijn gemachtigde op te halen, maar zelf ervoor heeft gekozen om dat niet te doen.
5. Het vorenstaande in aanmerking nemende, zal het verzoek worden afgewezen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
-- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J. Martijn, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juli 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.