ECLI:NL:OGEAA:2022:273

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202103151
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegd genomen beschikking inzake openbaarmaking op grond van de Landsverordening openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een beschikking van de Minister van Algemene Zaken, Innovatie, Overheidsorganisatie, Infrastructuur en Ruimtelijke Ordening. Appellante had op 9 oktober 2020 verzocht om openbaarmaking van interne correspondentie op basis van de Landsverordening openbaarheid van bestuur (Lob). Dit verzoek werd door het Hoofd van de Dienst Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister (DBSB) afgewezen, omdat het verzoek volgens hen geen beleidsaangelegenheid betrof. Appellante maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft appellante beroep ingesteld bij het Gerecht.

Tijdens de zitting op 6 april 2022 werd duidelijk dat de bestreden beschikking onbevoegd was genomen, omdat het Hoofd DBSB niet de juiste mandaten had om namens de minister te beslissen. De rechter oordeelde dat er geen schriftelijk mandaat was overgelegd dat het Hoofd DBSB toestemming gaf om op het bezwaar van appellante te beslissen. Daarnaast werd vastgesteld dat het bezwaarschrift niet in handen was gesteld van de bezwaaradviescommissie, wat in strijd was met de wettelijke bepalingen van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).

De rechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden beschikking en droeg verweerder op om binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellante. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante, die werden begroot op Afl. 1.400,-. De uitspraak benadrukt het belang van correcte mandatering en procedurele waarborgen in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

Uitspraak van 6 juli 2022
Lar nr. AUA202103151

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellante],

wonende in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:
DE MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN, INNOVATIE, OVERHEIDSORGANISATIE, INFRASTRUCTUUR EN RUIMTELIJKE ORDENING,
zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J.M.A.M. Ponsioen (DBSB).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking op bezwaar van 28 september 2021 (bestreden beschikking) heeft verweerder het bezwaar van appellante van 25 november 2021, gericht tegen de afwijzende beslissing op het verzoek van appellante om openbaarmaking krachtens de Landsverordening openbaarheid van bestuur (Lob), ongegrond verklaard.
Daartegen heeft appellante op 27 oktober 2021 beroep ingesteld bij dit gerecht (beroep).
Op 9 december 2021 is een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 6 april 2022. Appellante is verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Els, occuperende voor mr. Ponsioen voornoemd.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

feiten

1.1
Op 9 oktober 2020 heeft appellante verzocht om openbaarmaking krachtens de Lob van interne correspondentie tussen het ministerie van Algemene Zaken, Innovatie, Overheidsorganisatie, Infrastructuur en Ruimtelijke Ordening, waaronder de Dienst Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister (DBSB), en externe derden, naar aanleiding van een verzoek op grond van artikel 6, eerste lid en onder g, van de Rijkswet op het Nederlanderschap over de periode van 1 april 2019 tot en met 8 oktober 2020 (Lob-verzoek).
1.2
Bij beslissing van 10 november 2020 heeft het Hoofd DBSB appellante bericht, kort gezegd, dat het verzoek van appellante een individueel geval betreft en geen beleidsaangelegenheid is in de zin van de Lob, dat daarom niet aan het verzoek kan worden voldaan en dat overigens niet is gebleken dat er correspondentie met betrekking tot appellante is uitgewisseld (primaire beschikking).
1.3
Daartegen heeft appellante op 25 november 2020 bezwaar gemaakt (bezwaar).
1.4
Bij de bestreden beschikking is het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
bestreden beschikking
2. Aan de bestreden beschikking is ten grondslag gelegd, kort gezegd, dat de DBSB het bezwaarschrift pas op 26 augustus 2021 heeft ontvangen, dat de termijnen om te beslissen toen reeds verstreken waren en dat appellante daarom deze beschikking ontvangt met de mededeling dat de primaire beschikking wordt gehandhaafd wegens de daarin vermelde redenen.
beroepsgronden
3. Aan het beroep heeft appellante ten grondslag gelegd, kort gezegd, dat ten onrechte (i) niet op grondslag van het bezwaarschrift een volledige heroverweging van de primaire beschikking heeft plaatsgevonden, (ii) het bezwaarschrift niet in handen is gesteld van de bezwaaradviescommissie en (iii) het verzoek is afgedaan zonder dat een onderzoek heeft plaatsgevonden naar het bestaan van de gevraagde documenten.
wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Lob wordt onder de minister verstaan: de minister wie het aangaat.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, kan een ieder de minister schriftelijk verzoeken om informatie, neergelegd in documenten.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, beslist de minister op een verzoek om informatie zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie weken na de ontvangst van het verzoek.
4.2
Ingevolge artikel 15 van de Lar stelt het bestuursorgaan, tenzij het het bezwaarschrift op grond van artikel 12, eerste lid, of artikel 14, tweede lid, niet-ontvankelijk heeft verklaard, het bezwaarschrift en de daarop betrekking hebbende stukken in handen van de bezwaaradviescommissie:
a. uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van het bezwaarschrift, of
b. indien toepassing is gegeven aan artikel 14, eerste lid, uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van het antwoord van de indiener of na het verstrijken van de daarvoor gestelde termijn.
beoordeling
5.1
Appellante heeft ter zitting ook betoogd dat de bestreden beschikking onbevoegd is genomen, nu het Hoofd DBSB daartoe niet door verweerder is gemandateerd. Dit betoog slaagt. Ingevolge de Lob (zie 4.1) beslist “de minister” op een verzoek om informatie; in dit geval is dat verweerder. Er is geen geschrift overgelegd waaruit blijkt dat het Hoofd DBSB gemandateerd is om namens verweerder te beslissen op het Lob-verzoek van appellante, ook niet op het bezwaar tegen de afwijzing van dat Lob-verzoek. Weliswaar heeft
[naam medewerker], jurist bij het bureau van verweerder, het Lob-verzoek doorgestuurd naar het Hoofd DBSB ter verdere afhandeling, maar de begeleidende brief in kwestie (d.d.
15 oktober 2020) heeft niet te gelden als een schriftelijke mandaat van verweerder aan het Hoofd DBSB om op het bezwaar te beslissen. De bestreden beschikking is daarom onbevoegd genomen en kan al daarom niet in stand blijven.
5.2
Maar ook indien sprake zou zijn geweest van een toereikende mandaat aan het Hoofd DBSB om op het bezwaar te beslissen, dan nog zou de bestreden beschikking niet in stand kunnen blijven. Gebleken is immers dat het bezwaarschrift niet in handen is gesteld van de bezwaaradviescommissie. Nu het bezwaarschrift niet niet-ontvankelijk is verklaard wegens één van de uitzonderinggronden genoemd in artikel 15 van de Lar, is de bestreden beschikking in strijd genomen met deze bepaling. Dat appellante, anders dan in de rechtsmiddelenclausule van de primaire beschikking is vermeld, het bezwaarschrift niet bij de DBSB heeft ingediend, maakt dat niet anders. Uit de stukken blijkt dat het bezwaarschrift gericht is aan verweerder en ingediend is bij het Bureau Interne Diensten, de instantie belast met de postregistratie van de overheid. Van incorrecte indiening van het bezwaarschrift is dus geen sprake.
6. Het voorgaande in aanmerking nemende, zal het gerecht het beroep gegrond verklaren en de bestreden beschikking vernietigen. Verweerder zal worden opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7. Verweerder zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure zijdens appellante, die begroot worden op Afl. 1.400,- aan rechtskundig bijstand (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, waarde per punt Afl. 700,-, wegingsfactor 1).

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de bestreden beschikking van 28 september 2021;
bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellante;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van Afl. 1.400,-;
gelast de teruggave van het door appellante gestorte griffierecht van Afl. 25,-.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J. Martijn, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juli 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.