In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een beschikking van de Minister van Algemene Zaken, Innovatie, Overheidsorganisatie, Infrastructuur en Ruimtelijke Ordening. Appellante had op 9 oktober 2020 verzocht om openbaarmaking van interne correspondentie op basis van de Landsverordening openbaarheid van bestuur (Lob). Dit verzoek werd door het Hoofd van de Dienst Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister (DBSB) afgewezen, omdat het verzoek volgens hen geen beleidsaangelegenheid betrof. Appellante maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft appellante beroep ingesteld bij het Gerecht.
Tijdens de zitting op 6 april 2022 werd duidelijk dat de bestreden beschikking onbevoegd was genomen, omdat het Hoofd DBSB niet de juiste mandaten had om namens de minister te beslissen. De rechter oordeelde dat er geen schriftelijk mandaat was overgelegd dat het Hoofd DBSB toestemming gaf om op het bezwaar van appellante te beslissen. Daarnaast werd vastgesteld dat het bezwaarschrift niet in handen was gesteld van de bezwaaradviescommissie, wat in strijd was met de wettelijke bepalingen van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).
De rechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden beschikking en droeg verweerder op om binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellante. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante, die werden begroot op Afl. 1.400,-. De uitspraak benadrukt het belang van correcte mandatering en procedurele waarborgen in bestuursrechtelijke procedures.