ECLI:NL:OGEAA:2022:27

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
AUA201803516
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
  • H. Dirksz
  • E.E. de Cuba
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening ouderdomspensioen voor gehuwden na duurzaam gescheiden leven

In deze zaak is in geschil of de Sociale Verzekeringsbank op goede gronden heeft besloten dat appellant geen aanspraak kan maken op een ouderdomspensioen voor gehuwden. Appellant en zijn echtgenote zijn sinds 29 januari 2015 duurzaam gescheiden. De bank heeft vastgesteld dat appellant, als gevolg van deze scheiding, niet meer als gehuwde man kan worden aangemerkt volgens de Algemene Ouderdomsverzekering (AOV). Appellant heeft verzuimd om deze wijziging in zijn persoonlijke situatie tijdig aan de bank door te geven, wat heeft geleid tot de herziening van zijn pensioen. De bank heeft het pensioen met terugwerkende kracht verlaagd, ingaande 1 februari 2015. Het College van Beroep heeft geoordeeld dat de bank bevoegd was om deze herziening door te voeren, en dat de bestreden beschikking rechtmatig tot stand is gekomen. Het beroep van appellant is ongegrond verklaard.

Uitspraak

aUitspraak van 10 februari 2022
CVB nr. AUA201803516

COLLEGE VAN BEROEP

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van
de Landsverordening algemene ouderdomsverzekering (AOV) van:

[Appellant],

wonende in Aruba,
APPELLANT,
procederend in persoon,
tegen de beslissing van 4 oktober 2018 van:

DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK,

gevestigd te Aruba,
VERWEERDER, hierna ook te noemen: de bank,
gemachtigde: de advocaat mr. M.D. Tromp.

HET PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 4 oktober 2018 (hierna: de bestreden beslissing) heeft de bank besloten het aan appellant toegekende ouderdomspensioen te herzien, en met ingang van 1 februari 2015, 1 januari 2016 en 1 januari 2017 te bepalen op Afl. 1.057,-, Afl. 1.082 respectievelijk Afl. 1.107,- per maand.
Tegen deze beslissing heeft appellante op 2 november 2018 beroep aangetekend.
Op 13 februari 2019 heeft de bank een verweerschrift ingediend.
Het beroep van appellant is op de bijeenkomsten van 6 juni 2019 en 22 oktober 2020 van dit College behandeld, alwaar appellant in persoon is verschenen en namens de bank aanwezig waren mevrouw mr. B. Every, juridisch adviseur, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd.
Appellant heeft op 4 juli 2019 nadere stukken overgelegd, waarop de bank bij akte van 2 oktober 2019 heeft gereageerd.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
De bank heeft zich in deze procedure primair op het standpunt gesteld dat verweerder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu hij zijn beroepschrift niet binnen drie weken na de dagtekening van de bestreden beslissing heeft ingediend.
Volgens appellant heeft hij pas op 30 oktober 2018, toen hij de bij de bank was langsgegaan en de schuldbekentenis heeft getekend, de bestreden beslissing ontvangen. De bank heeft deze stelling niet bestreden.
1.2
Ingevolge artikel 38, lid 3 van de AOV, geschiedt het beroep bij een met redenen omkleed beroepschrift binnen 3 weken na de dagtekening van de bestreden beslissing of na de datum waarop de betrokkene kan aantonen deze kennisgeving te hebben ontvangen.
1.3
In dit geval heeft de bank gesteld dat de bestreden beslissing via de gewone post naar appellant is verstuurd. Op welke datum de beslissing op de post is gedaan, en op welke datum appellant het via de post moet hebben ontvangen, is evenwel onduidelijk gebleven. Appellant heeft daarentegen – onweersproken – gesteld dat hij pas op 30 oktober 2018 kennis heeft genomen van deze beslissing.
1.4
Gelet op het bovenstaande is het College van oordeel, dat het beroepschrift dat op 1 november 2018 is ingediend, niet is ingediend na het verstrijken van in artikel 3, lid 3 van de AOV bedoelde beroepstermijn. Appellant is dan ook ontvankelijk in zijn beroep.
Standpunten van partijen
2.1
Aan de bestreden beslissing is kennelijk ten grondslag gelegd, dat het aan appellant toegekende ouderdomspensioen voor gehuwden is herzien in een ouderdomspensioen voor ongehuwden, nu appellant en zijn echtgenote duurzaam gescheiden leven.
Als verweer heeft de bank aangevoerd dat appellant en zijn echtgenote al vanaf begin 2015 duurzaam gescheiden leven en dat echtgenote per 21 oktober 2017 uit het Bevolkingsregister alhier is uitgeschreven. Nu appellant heeft nagelaten deze belangrijke informatie aan de bank door te geven, is het ouderdomspensioen met terugwerkende kracht, per 1 februari 2015, herzien, aldus de bank.
Tenslotte heeft de bank aangevoerd dat appellant op 30 oktober 2018 een schuldbekentenis heeft ondertekend, inhoudende dat hij de bank uit hoofde van ten onrechte verstrekte AOV pensioengelden, een bedrag van Afl. 31.338,- is verschuldigd en dat hij deze schuld in 84 maandelijkse termijnen van Afl. 369,- en 1 termijn van Afl. 342,- zal terugbetalen, via inhoudingen op zijn ouderdomspensioen.
2.2
Appellant kan zich niet verenigen met de beslissing om hem ouderdomspensioen voor ongehuwden toe te kennen, en stelt zich daarbij -kort gezegd en zakelijk weergegeven- op het standpunt dat de bank geen, althans onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden.
Ter onderbouwing hiervan heeft hij het volgende aangevoerd. Zijn echtgenote verblijft om medische redenen weliswaar in haar geboorteland Colombia, maar appellant betaalt al haar kosten. Hij heeft behalve dit ouderdomspensioen, geen ander inkomen. Hij heeft een schuld bij de Arubabank, waarop hij maandelijks Afl. 600,- aflost, en verweerder houdt maandelijks een bedrag van Afl. 370,- in op zijn verlaagde ouderdomspensioen. Hij houdt nu maandelijks amper Afl. 200,- over om van te leven, terwijl hij nog een schoolgaand kind heeft dat hij ook moet onderhouden.
Het geschil
Ter beantwoording ligt voor de vraag of de bank op goede gronden heeft besloten dat appellant geen aanspraak kan maken op een ouderdomspensioen voor gehuwden. Bij de beoordeling neemt het College het volgende in aanmerking.
Het wettelijk kader
3.1
Ingevolge artikel 1, tweede lid van de AOV , wordt waar in deze landsverordening wordt gesproken van gehuwde man of echtgenoot, daaronder niet verstaan de gehuwde man die duurzaam gescheiden van zijn echtgenote leeft.
3.2
Ingevolge artikel 5, eerste lid van de AOV is verzekerd overeenkomstig deze landsverordening, de ingezetene die de leeftijd van vijftien jaar, doch nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
3.3
Ingevolge artikel 6, eerste lid van de AOV heeft degene die verzekerd is geweest, en de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, overeenkomstig de bepalingen van deze landsverordening recht op ouderdomspensioen.
3.4
Ingevolge artikel 34 van de AOV is -voor zover hier van belang- de gepensioneerde aan wie het ouderdomspensioen wordt uitbetaald, verplicht van elke verandering van feiten en omstandigheden, welke tot intrekking of verlaging van het pensioen aanleiding kan geven, schriftelijk mededeling te doen aan de Bank binnen veertien dagen, nadat genoemde feiten en omstandigheden zich voordoen.
3.5
Ingevolge artikel 12, eerste lid van de AOV wordt -voor zover hier van belang- het ouderdomspensioen door de Bank herzien, wanneer degene aan wie het is toegekend, ingevolge het bij of krachtens deze landsverordening bepaalde voor een lager ouderdomspensioen in aanmerking komt.
Ingevolge het derde lid gaat de herziening van het ouderdomspensioen, welke een verlaging van dit pensioen tot gevolg heeft, behoudens in bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, aan te wijzen gevallen, in op de eerste dag der maand, volgende op die waarin de dag der dagtekening van de kennisgeving ingevolge artikel 37, eerste lid, onderdeel a, is gelegen.
3.5
Ingevolge artikel 1, tweede lid van het Landsbesluit h.a.m. ter uitvoering van artikel 12, derde en vijfde lid van de AOV (AB1996 no. GT13), is de bank, indien intrekking of herziening van een ouderdomspensioen ten onrechte is achtergebleven als gevolg van het niet nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 34 van de AOV, bevoegd de intrekking of herziening van het ouderdomspensioen te doen ingaan op de eerste dag van de maand, volgende op die waarin de verandering van feiten en omstandigheden als bedoeld in voornoemd artikel 34 van de AOV, zich heeft voorgedaan.
De feiten
4.1
Appellant, geboren op [geboortedatum] in Aruba, heeft op 1 september 2014 een aanvraag ouderdomspensioen bij de bank ingediend. Op die aanvraag heeft hij ingevuld dat hij op 15 oktober 1996 is getrouwd met [MP], geboren op [geboortedatum] in Colombia, en dat haar adres Bernardstraat 94-A is, wat ook zijn adres is.
4.2
Uit het databestand van het Bevolkingsregister blijkt, dat de echtgenote van appellant op 29 januari 2015 uit Aruba is vertrokken en dat zij vanaf 21 oktober 2017 uit het bevolkingsregister is uitgeschreven.
4.3
Op 30 oktober 2018 heeft appellant een schuldbekentenis tevens betalingsregeling aan de bank getekend, waarbij hij verklaart dat hij het bedrag van Afl. 31.338,- aan hoofdsom verschuldigd is wegens ten onrechte verkregen pensioengelden.
De beoordeling
5.1
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de bijeenkomst, stelt het College vast, dat appellant en zijn echtgenote vanaf 29 januari 2015 niet meer samenwonen. Nu appellant duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote, wordt hij ingevolge de AOV niet als gehuwde man aangemerkt, en komt hij niet in aanmerking voor het ouderdomspensioen voor gehuwden.
Het College stelt verder vast dat appellant heeft nagelaten deze verandering van omstandigheden, welke tot verlaging van het pensioen aanleiding geeft, (tijdig) aan de bank door te geven.
5.2
Uit de hierboven aangehaalde wettelijke bepalingen vloeit voort, dat de bank onder de hierboven geschetste omstandigheden, bevoegd was om het aan appellant verstrekte ouderdomspensioen ingaande 1 februari 2015 te herzien en te verlagen.
6. Gelet op het bovenstaande, is het College van oordeel dat de bestreden beschikking als op de wet gegrond tot stand is gekomen, zodat het beroep van appellant ongegrond dient te worden verklaard.

DE BESLISSING

Het College van beroep:
-verklaart het beroep van appellant ongegrond.
Aldus gegeven op 10 februari 2022 door mr. N.K. Engelbrecht, voorzitter, H. Dirksz en E.E. de Cuba, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris.