ECLI:NL:OGEAA:2022:267

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202101079
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om dwangsom en immateriële schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie een verzoek ingediend op basis van artikel 53 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Het verzoek betreft de verplichting voor de verweerder om gevolg te geven aan een eerdere uitspraak van 7 december 2020. De procedure is gestart na een eerdere uitspraak van 11 oktober 2021, waarbij het onderzoek werd heropend voor een mondelinge behandeling. De zitting vond plaats op 8 november 2011, waarna de zaak werd verwezen naar de rol van 15 november 2021 voor het overleggen van de beslissing op bezwaar door de verweerder.

De verweerder heeft op 24 januari 2021 een afwijzende beslissing genomen op het verzoek van de minister om openbaarmaking van de verzendadministratie van de Arubaanse toelatingsorganisatie DIMAS. De rechter oordeelt dat de verweerder hiermee heeft voldaan aan de eerdere uitspraak, waardoor de minister niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. Daarnaast is er een verzoek gedaan tot immateriële schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechter concludeert dat hiervoor in deze procedure geen grondslag is. De rechter wijst ook op het feit dat er geen wettelijke basis is voor een veroordeling in de kosten.

De uitspraak is gedaan op 29 juni 2022 door mr. N.K. Engelbrecht, waarbij tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

Uitspraak van 29 juni 2022
Lar nr. AUA202101079

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het op het verzoek ex artikel 53 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

domicilie kiezend in Aruba ten kantore van de gemachtigde,
VERZOEKER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mw. J. Harewood (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Het eerdere verloop van de procedure blijkt uit de uitspraak van 11 oktober 2021, waarbij het onderzoek is heropend voor een mondelinge behandeling.
De behandeling is ter zitting van 8 november 2011 voortgezet, alwaar zijn verschenen partijen bij hun gemachtigden voornoemd. Hierna is de zaak verwezen naar de rol van 15 november 2021 voor het overleggen door verweerder van de reeds genomen beslissing op bezwaar.
Bij emailbericht van 10 december 2021 heeft verzoeker om uitspraak verzocht nu verweerder de toegezegde beslissing niet heeft ingediend. De zaak is hierna verwezen naar de zitting van 13 april 2022, waar alleen voornoemde gemachtigde van verweerder is verschenen. Ter zitting is uiteindelijk een kopie van de beslissing van 24 januari 2021, met kenmerk bid [nummer], overgelegd.
Hierna is verzoeker in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk hierover uit te laten. Bij emailbericht van 6 mei 2022 heeft verzoeker verzocht om schadevergoeding ad Afl. 500,- in verband met overschrijding van de redelijke termijn in deze.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1. Het verzoek strekt ertoe om verweerder door middel van het opleggen van een dwangsom overeenkomstig artikel 53, tweede lid, van de Lar te verplichten gevolg te geven aan de uitspraak van 7 december 2020.
2. Nu uit de door verweerder overgelegde stukken is gebleken, dat verweerder op 24 januari 2021 een reële afwijzende beslissing heeft genomen op het verzoek van verzoeker van 7 januari 2020 om “openbaarmaking van de verzendadministratie van de Arubaanse toelatingsorganisatie DIMAS over de periode van 20 oktober 2019 tot en met 27 oktober 2019”, heeft hij nog vóór verzoeker onderhavige procedure heeft geëntameerd, voldaan aan voornoemde uitspraak. Verzoeker is dan ook niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
3. Ten aanzien van het latere door verzoeker gedane verzoek tot immateriële schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn, overweegt het gerecht dat voor die vergoeding in de onderhavige procedure geen grondslag is. Dat bij voornoemde beslissing het verzoek is afgewezen, omdat niet is gebleken dat verzoeker de heer Hassell heeft gemachtigd, maakt dit niet anders.
4. Voor een veroordeling in de kosten bestaat geen wettelijke grondslag.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Aldus gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, ter openbare terechtzitting van 29 juni 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.