ECLI:NL:OGEAA:2022:263
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.E.B. de Haseth
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot schorsing van uitzettingsbevel en voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure
Op 1 juni 2022 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een verzoekster van Colombiaanse nationaliteit. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een uitzettingsbevel dat op 14 april 2022 door de Minister van Justitie en Sociale Zaken was uitgevaardigd. Dit bevel hield in dat verzoekster, die sinds 5 december 2020 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verbleef, werd uitgezet en een terugkeerverbod van 96 maanden kreeg opgelegd. Verzoekster, die in Aruba woont sinds 2002, voerde aan dat zij een bijzondere band met het eiland heeft en dat het terugkeerverbod in strijd is met het ne bis in idem-beginsel en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Tijdens de zitting op 18 mei 2022 werd het verzoek behandeld, waarbij verzoekster via videoverbinding aanwezig was, bijgestaan door haar gemachtigde J.J.C. Odor, LL.M. De verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.L. Geerman, verdedigde het uitzettingsbevel. Het gerecht overwoog dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend in de bodemprocedure. Het gerecht concludeerde dat er geen grond was om het uitzettingsbevel te schorsen, omdat verzoekster onvoldoende had onderbouwd waarom de onmiddellijke uitvoering van het bevel onevenredig nadeel voor haar zou opleveren.
De rechter oordeelde dat de verzoekster niet kon aantonen dat haar belangen zwaarder wogen dan de belangen van de staat bij de uitvoering van het uitzettingsbevel. De verzoekster had ook geen voldoende bewijs geleverd dat haar familieleven met haar dochter, die in Aruba naar school gaat, in gevaar zou komen door de uitzetting. De rechter wees het verzoek tot schorsing van het uitzettingsbevel af en verklaarde dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat.