ECLI:NL:OGEAA:2022:263

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202201213
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van uitzettingsbevel en voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure

Op 1 juni 2022 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een verzoekster van Colombiaanse nationaliteit. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een uitzettingsbevel dat op 14 april 2022 door de Minister van Justitie en Sociale Zaken was uitgevaardigd. Dit bevel hield in dat verzoekster, die sinds 5 december 2020 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verbleef, werd uitgezet en een terugkeerverbod van 96 maanden kreeg opgelegd. Verzoekster, die in Aruba woont sinds 2002, voerde aan dat zij een bijzondere band met het eiland heeft en dat het terugkeerverbod in strijd is met het ne bis in idem-beginsel en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Tijdens de zitting op 18 mei 2022 werd het verzoek behandeld, waarbij verzoekster via videoverbinding aanwezig was, bijgestaan door haar gemachtigde J.J.C. Odor, LL.M. De verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.L. Geerman, verdedigde het uitzettingsbevel. Het gerecht overwoog dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend in de bodemprocedure. Het gerecht concludeerde dat er geen grond was om het uitzettingsbevel te schorsen, omdat verzoekster onvoldoende had onderbouwd waarom de onmiddellijke uitvoering van het bevel onevenredig nadeel voor haar zou opleveren.

De rechter oordeelde dat de verzoekster niet kon aantonen dat haar belangen zwaarder wogen dan de belangen van de staat bij de uitvoering van het uitzettingsbevel. De verzoekster had ook geen voldoende bewijs geleverd dat haar familieleven met haar dochter, die in Aruba naar school gaat, in gevaar zou komen door de uitzetting. De rechter wees het verzoek tot schorsing van het uitzettingsbevel af en verklaarde dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

Uitspraak van 1 juni 2022
Lar nr. AUA202201213

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoekster],

van Colombiaanse nationaliteit,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: J.J.C. Odor, LL.M.
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 14 april 2022 heeft verweerder de uitzetting van verzoekster bevolen en aan haar een terugkeerverbod opgelegd van 96 maanden.
Hiertegen heeft verzoekster op 29 april 2022 bezwaar gemaakt.
Op 6 mei 2022 heeft verzoekster dit verzoekschrift ingediend.
Op 10 mei 2022 heeft verweerder producties ingediend.
Het gerecht heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 mei 2022, waar zijn verschenen verzoekster (via videoverbinding), bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd, en verweerder, bij zijn gemachtigde voornoemd.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1. Het oordeel van het gerecht heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
2.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
Ingevolge het derde lid wordt bij de bepaling van de in de eerste volzin van het tweede lid genoemde termijn aan betrokkene, indien nodig, voldoende tijd gelaten om orde op zijn zaken te stellen.
3.1
Verzoekster, op [geboortedatum] 1993 in Colombia geboren en van Colombiaanse nationaliteit, is in 2002 naar Aruba gekomen.
3.2
Aan verzoekster zijn verschillende vergunningen tot tijdelijk verblijf verleend, de laatste van deze vergunningen was geldig van 4 december 2019 tot 4 december 2020.
3.3
Verzoekster is op 17 september 2021 in voorlopige hechtenis genomen op verdenking van het plegen van een misdrijf. Verzoekster is bij vonnis van 4 maart 2022 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 voorwaardelijk, en is op 14 april 2022 ontslagen uit het KIA.
3.4
Na haar ontslag uit het KIA is zij overgedragen aan het GNC ter controle van haar verblijfsstatus, waarna verweerder bij onderscheiden bevelschriften van 14 april 2022 de uitzetting en bewaring van verzoekster heeft bevolen.
3.5
Op 16 april 2022 heeft de rechter-commissaris de inbewaringstelling van verzoekster rechtmatig geacht.
3.6
Op 29 april 2022 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het uitzettingsbevel van 14 april 2022.
3.7
Op 5 mei 2022 heeft verzoekster bij de DIMAS een verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf ingediend.
4. Aan het uitzettingsbevel heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoekster sinds 5 december 2020 niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel, dat verzoekster ter zake van een misdrijf veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van drie maanden of langer, dat haar illegaal verblijf niet behoeft te worden gedoogd en dat er geen grond bestaat om verzoekster nog langer illegaal in Aruba te laten blijven.
5. Het verzoek strekt ertoe het uitzettingsbevel van 14 april 2022 te schorsen, totdat verweerder op het door verzoekster daartegen gemaakte bezwaar heeft beslist. Daartoe heeft verzoekster aangevoerd dat zij sinds jonge leeftijd in Aruba woont, en aldus een bijzondere band met Aruba heeft. In dit verband heeft zij een verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf ingediend. Voorts is het terugkeerverbod in strijd met het ne bis in idem-beginsel en in strijd met artikel 8 het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), aldus verzoekster.
6.1
Vast staat dat verzoekster sinds 5 december 2020 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verblijft, zodat verweerder op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d van de Ltu bevoegd is haar uit te zetten.
6.2
In het door verzoekster aangevoerde is geen grond te vinden voor het oordeel dat verweerder niet tot toepassing van deze bevoegdheid heeft kunnen beslissen. Daarbij neemt het gerecht in aanmerking dat niet op voorhand duidelijk is dat de minister van Integratie gehouden is het verzoek om verlening van een verblijfsvergunning van verzoekster in te willigen, onder meer gelet op de omstandigheden dat verzoekster geruime tijd zonder geldige verblijfstitel in Aruba verblijft en veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wegens het plegen van een misdrijf. Voor zover verzoekster betoogt dat het haar moet worden toegestaan dat zij in Aruba haar familieleven uitoefent, kan zij in het kader van de vergunningprocedure een beroep doen op artikel 8 EVRM, en daartoe het betoog voeren dat de minister van Integratie gehouden is de verzochte vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen, omdat zij een minderjarige dochter heeft, die in Aruba naar school gaat.
6.3
Het betoog van verzoekster dat het uitzettingsbevel in strijd is met het ne bis in idem-beginsel, vanwege het daarbij opgelegde langdurig terugkeerverbod, naast de strafrechtelijke veroordeling, faalt reeds omdat een terugkeerverbod geen sanctie is, maar een administratieve maatregel betreft die ten doel heeft bepaalde vreemdelingen, aan wie het niet of niet langer is toegestaan in Aruba te verblijven, uit het land te weren.
6.4
Ter zitting heeft verzoekster desgevraagd te kennen gegeven dat zij een thans negenjarige dochter heeft, die in Aruba naar school gaat en op korte termijn een oogoperatie moet ondergaan. Gedurende de tijd dat zij in voorlopige hechtenis, detentie en vreemdelingenbewaring zit, zorgt haar zuster voor haar dochter, voor die tijd heeft zij dat zelf gedaan, aldus verzoekster. Met de vader van de dochter heeft zij geen contact; zij heeft nadien een andere partner gekregen. Voor zover verzoekster aldus beoogt te betogen dat het terugkeerverbod in strijd is met artikel 8 EVRM, faalt dat, omdat zij onvoldoende heeft onderbouwd waarom zij het familieleven met haar dochter niet in dan wel vanuit het land van haar herkomst kan uitoefenen. Dat de dochter gepland staat om alhier een oogoperatie te ondergaan, die vanwege AZV vergoed zal worden, is in dit verband onvoldoende.
7. Dit leidt tot de slotsom dat niet is gebleken dat de onmiddellijke uitvoering van het bestreden uitzettingsbevel onevenredig nadeel voor verzoekster met zich brengt in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
8. Gelet op het vorenstaande is er geen grond voor het schorsen van het uitzettingsbevel of voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juni 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.