Op 4 mei 2022 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, verblijvend in Aruba, een verzoek indiende tot het treffen van een voorlopige voorziening tegen een uitzettingsbevel dat door de Minister van Justitie en Sociale Zaken was uitgevaardigd. Verzoeker was op 22 december 2009 als toerist Aruba binnengekomen met een toegestane verblijfsduur van veertien dagen, maar was na het verstrijken van deze termijn niet vertrokken en had geen verblijfsvergunning aangevraagd. Op 5 april 2022 had de minister de uitzetting van verzoeker bevolen, wat leidde tot het indienen van bezwaar door verzoeker op 7 april 2022 en een verzoekschrift op 8 april 2022.
Tijdens de zitting op 13 april 2022 werd verzoeker vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, J.J.C. Odor, LL.M., terwijl de minister werd vertegenwoordigd door mr. A.F.J. Caster. Verzoeker voerde aan dat de uitvoering van het uitzettingsbevel een ongerechtvaardigde inbreuk zou maken op zijn recht op family life, zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM, omdat hij een langdurige affectieve relatie had met een Colombiaanse vrouw en samen met haar drie minderjarige kinderen in Aruba woonde. Hij stelde dat hij een aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf had ingediend en dat er concreet zicht was op legalisering van zijn verblijf.
Het gerecht overwoog dat verzoeker illegaal in Aruba verbleef en dat de minister bevoegd was om de uitzetting te bevelen. Het beroep op de hardheidsclausule en artikel 8 EVRM werd verworpen, omdat niet was aangetoond dat verzoeker zijn kinderen had erkend of dat hij het ouderlijk gezag over hen uitoefende. De rechter concludeerde dat er geen grond was voor het treffen van een voorlopige voorziening en wees het verzoek af. De uitspraak werd gedaan door mr. N.K. Engelbrecht en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.