ECLI:NL:OGEAA:2022:258

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202200976
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening tegen uitzettingsbevel

Op 4 mei 2022 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, verblijvend in Aruba, een verzoek indiende tot het treffen van een voorlopige voorziening tegen een uitzettingsbevel dat door de Minister van Justitie en Sociale Zaken was uitgevaardigd. Verzoeker was op 22 december 2009 als toerist Aruba binnengekomen met een toegestane verblijfsduur van veertien dagen, maar was na het verstrijken van deze termijn niet vertrokken en had geen verblijfsvergunning aangevraagd. Op 5 april 2022 had de minister de uitzetting van verzoeker bevolen, wat leidde tot het indienen van bezwaar door verzoeker op 7 april 2022 en een verzoekschrift op 8 april 2022.

Tijdens de zitting op 13 april 2022 werd verzoeker vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, J.J.C. Odor, LL.M., terwijl de minister werd vertegenwoordigd door mr. A.F.J. Caster. Verzoeker voerde aan dat de uitvoering van het uitzettingsbevel een ongerechtvaardigde inbreuk zou maken op zijn recht op family life, zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM, omdat hij een langdurige affectieve relatie had met een Colombiaanse vrouw en samen met haar drie minderjarige kinderen in Aruba woonde. Hij stelde dat hij een aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf had ingediend en dat er concreet zicht was op legalisering van zijn verblijf.

Het gerecht overwoog dat verzoeker illegaal in Aruba verbleef en dat de minister bevoegd was om de uitzetting te bevelen. Het beroep op de hardheidsclausule en artikel 8 EVRM werd verworpen, omdat niet was aangetoond dat verzoeker zijn kinderen had erkend of dat hij het ouderlijk gezag over hen uitoefende. De rechter concludeerde dat er geen grond was voor het treffen van een voorlopige voorziening en wees het verzoek af. De uitspraak werd gedaan door mr. N.K. Engelbrecht en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Uitspraak van 4 mei 2022
Lar nr. AUA202200976

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

verblijvend in Aruba,
VERZOEKER,
gemachtigde: J.J.C. Odor, LL.M.,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. A.F.J. Caster (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 5 april 2022 heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen (hierna: het bestreden uitzettingsbevel).
Tegen deze beschikking heeft verzoeker op 7 april 2022 bezwaar gemaakt.
Op 8 april 2022 heeft verzoeker tevens bij dit gerecht een verzoekschrift als bedoeld in artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 13 april 2022. Verzoeker is (via videoverbinding) verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Voor zover hier van belang kan, ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, indien krachtens deze landsverordening een bezwaarschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
1.2
Het gerecht constateert dat in deze een bezwaarschrift aanhangig is, zodat aan de formele connexiteit is voldaan. Verzoeker kan dan ook worden ontvangen in zijn verzoek.
De standpunten van partijen
2.1
Aan het bestreden uitzettingsbevel heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoeker op 22 december 2009 als toerist Aruba is binnengekomen met een toegestane verblijfsduur van 14 dagen, dat hij hierna niet is vertrokken, dat hij geen verblijfsvergunning heeft aangevraagd, en dat hij sinds 6 januari 2010 zonder een geldige verblijfstitel alhier verblijft. Verder is overwogen dat zijn illegale verblijf niet behoeft te worden gedoogd, en dat er geen grond is om verzoeker nog langer illegaal in Aruba te laten verblijven.
2.2
Het verzoek strekt tot schorsing van het bestreden uitzettingsbevel, opdat verzoeker een beslissing op zijn bezwaar alhier mag afwachten.
Verzoeker heeft met een beroep op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zich – naar het gerecht begrijpt – op het standpunt gesteld dat het bestreden uitzettingsbevel een ongerechtvaardigde inbreuk maakt op het “
effective family life” dat hij hier met zijn vriendin en hun kinderen heeft, en daarom in bezwaar zal worden vernietigd.
Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij een langdurige affectieve relatie heeft met mevrouw [persoon X], van Colombiaanse nationaliteit, die in het bezit is van een vergunning voor onbepaalde tijd. Zij wonen samen en zij zijn ouders van drie minderjarige kinderen, die hier naar school gaan. Verzoeker voert voorts aan dat hij inmiddels, op 6 of 7 april 2022 een aanvraag heeft ingediend ter verkrijging van een vergunning tot tijdelijk verblijf. Onder deze omstandigheden zal, gelet op artikel 8 EVRM en de hardheidsclausule, de minister van Integratie gehouden zijn hem tot verblijf in Aruba toe te laten. Hieruit volgt automatisch dat hij en zijn gezin bij de onmiddellijke uitvoering van het bestreden uitzettingsbevel onevenredig nadeel zullen ondervinden, aldus verzoeker.
Het geschil
3.1
Ter beantwoording ligt voor de vraag of de uitvoering van het bestreden uitzettingsbevel voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
3.2
Het gerecht stelt hierbij voorop dat dit oordeel een voorlopig karakter heeft en niet bindend is in de bodemprocedure, en dat voor het schorsen van de bestreden beschikking dan wel het treffen van een voorlopige voorziening aanleiding is indien een aanmerkelijke kans bestaat dat de bestreden beschikking in bezwaar geen stand zal houden.
3.3
Het gerecht neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Het wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 6, eerste lid van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu), wordt, behalve in de artikelen 1 en 3 vermelde personen, niemand in Aruba toegelaten zonder een vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf.
4.2
Ingevolge artikel 7, eerste lid van de Ltu wordt – voor over hier van belang – een vergunning tot tijdelijk verblijf verleend door of namens de minister, belast met het vreemdelingen- en integratiebeleid.
4.3
Ingevolge artikel 15, eerste lid, onder sub d van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen – voor zover hier van belang – uitgezet worden personen, die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken. Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten.
De feiten
5.1
Verzoeker, geboren op [geboortedatum] 1992 in Colombia, is op 22 december 2009 Aruba binnengekomen als toerist met een toegestane verblijfsduur van veertien dagen.
5.2
Verzoeker is na het verstrijken van zijn toeristisch verblijf niet vertrokken.
5.3
Verzoeker is de biologische vader van drie thans nog minderjarige in Aruba geboren kinderen. De moeder van de kinderen is van Colombiaanse nationaliteit. Zij heeft een vergunning tot verblijf in Aruba.
5.4
Bij de bestreden beschikking van 5 april 2022 heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen en hem een periode van niet-toelating van 96 maanden opgelegd.
De beoordeling
6.1
Het gerecht overweegt dat, nu verzoeker na het verlopen van de geldigheidsduur van zijn toeristisch verblijf zonder geldige verblijfstitel alhier is aangetroffen, zich de in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu vermelde grond voor uitzetting voordoet, zodat verweerder bevoegd is verzoeker uit te zetten.
6.2
Het gerecht begrijpt het beroep van verzoeker op de hardheidsclausule en artikel 8 EVRM aldus, dat hij betoogt dat concreet zicht bestaat op legalisering van zijn (illegaal) verblijf, zodat verweerder in redelijkheid van voornoemde bevoegdheid geen gebruik heeft mogen maken. Dit, omdat hij – naar eigen zeggen – op 6 dan wel 7april 2022, in ieder geval nadat jegens hem reeds het bestreden uitzettingsbevel was uitgevaardigd, een aanvraag om een vergunning tot tijdelijk verblijf heeft ingediend en deze aanvraag zal moeten worden toegewezen gelet op zijn omstandigheden.
6.3
Dit betoog faalt. Nu verzoeker vanaf 6 januari 2010 tot 5 april 2022 illegaal in Aruba heeft verbleven en hij op laatstgenoemde datum ook geen vergunningsaanvragen lopende had, heeft verweerder in redelijkheid gebruik mogen maken van zijn bevoegdheid om de uitzetting van verzoeker te bevelen. Daar doet de enkele omstandigheid dat verzoeker later een vergunning tot tijdelijk verblijf heeft aangevraagd, waarbij hij een beroep op de hardheidsclausule en artikel 8 EVRM heeft gedaan, niet aan af. Te meer nu niet op voorhand vast staat dat de minister, belast met belast met het vreemdelingen- en integratiebeleid gehouden is de verzochte verblijfsvergunning aan verzoeker te verlenen. Daar weegt mee, dat in 2017 en in 2018 vergunningsaanvragen van verzoeker zijn afgewezen. Verder is niet gebleken dat verzoeker gehuwd is met zijn partner of dat zij een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan. Evenmin is uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat verzoeker zijn biologische kinderen heeft erkend, of dat hij mede het ouderlijk gezag over hen uitoefent. Tenslotte overweegt het gerecht dat hoewel verzoeker recht heeft op family life, het op voorhand niet vast staat dat hij dat recht (op family life met zijn Colombiaanse partner en Colombiaanse kinderen), uitsluitend in Aruba kan uitoefenen.
Ook overigens is niet gebleken dat de onmiddellijke uitvoering van het bestreden uitzettingsbevel onevenredig nadeel voor verzoeker met zich brengt in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
7. Gelet op het vorenstaande is er geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 mei 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.