ECLI:NL:OGEAA:2022:255

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202200753
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening inzake vergunning tot het uitoefenen van tandheelkundige specialisatie

In deze zaak heeft de verzoeker, een orthodontist, een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening tegen de beslissing van de Minister van Volksgezondheid en Toerisme, die op 19 januari 2022 had besloten om geen vergunning te verlenen voor het uitoefenen van de tandheelkundige specialisatie van orthodontist. Dit besluit was genomen naar aanleiding van ernstige bezwaren van de Inspectie Volksgezondheid Aruba en een maatregel van het Medisch tuchtcollege. De verzoeker had eerder op 1 maart 2022 bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en op 17 maart 2022 verzocht om een voorlopige voorziening.

Het gerecht heeft het verzoek op 13 april 2022 behandeld. De verzoeker was aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigden en enkele medewerkers van de Inspectie Volksgezondheid. De rechter heeft overwogen dat, hoewel de verzoeker belang had bij het verzoek, de schorsing van de bestreden beschikking geen feitelijke betekenis had, aangezien de periode waarvoor de vergunning was aangevraagd al was verstreken. De verzoeker kon daardoor niet als orthodontist werkzaam zijn, ongeacht de uitkomst van het verzoek.

De rechter concludeerde dat de verzoeker geen procesbelang had bij het verzoek om een voorlopige voorziening en heeft het verzoek afgewezen. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen wettelijke grondslag bestond. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J. Martijn en is openbaar uitgesproken op 4 mei 2022. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 4 mei 2022
Lar nr. AUA202200753

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

wonend in Aruba,
VERZOEKER,
gemachtigde: J.J.C. Odor, LL.M.,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID EN TOERISME,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mrs. J. Poeran en Y. Kaarsbaan (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij ministeriële beschikking van 19 januari 2022 heeft verweerder besloten aan verzoeker, wegens ernstige bezwaren en bedenkingen van de Inspectie Volksgezondheid Aruba (IVA) daartegen en de hem opgelegde maatregel van het Medisch tuchtcollege, geen vergunning te verlenen tot het uitoefenen van de tandheelkundige specialisatie van orthodontist over de periode van 28 maart 2019 tot 1 juli 2021 (bestreden beschikking).
Hiertegen heeft verzoeker op 1 maart 2022 bezwaar gemaakt.
Op 21 oktober 2021 heeft verzoeker op grond van de Landsverordening beroepen in de gezondheidszorg bij verweerder een aanvraag ingediend ter verkrijging van een ontheffing als bedoeld in artikel 14 van die landsverordening.
Tegen het uitblijven van een beslissing op dat verzoek heeft verzoeker op 4 maart 2022 bezwaar gemaakt.
Op 17 maart 2022 heeft verzoeker het gerecht verzocht een voorlopige voorziening te treffen (verzoek).
Het gerecht heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 april 2022, alwaar zijn verschenen verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigden, die vergezeld waren van mw. [persoon A] en mw. [persoon B] (IVA).
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1. Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
bezwaar d.d. 4 maart 2022
2. Vaststaat dat verweerder op 15 november 2021 een beslissing op de aanvraag van verzoeker van 21 oktober 2021 heeft genomen. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat voor zover het onderhavige verzoek betrekking heeft op zijn bezwaar van
4 maart 2022, dit als ingetrokken dient te worden beschouwd. Gelet hierop, behoeft het verzoek op dit onderdeel geen nadere beoordeling.
bezwaar d.d. 1 maart 2022
3.1
De bestreden beschikking is genomen op een aanvraag van verzoeker van 9 januari 2019 voor een vergunning voor het uitoefenen van de tandheelkundige specialisatie van orthodontist voor de periode vanaf 28 maart 2019 tot 1 juli 2021. Daarbij is besloten om geen vergunning aan verzoeker te verlenen. Het onderhavige verzoek strekt ertoe dat de bestreden beschikking wordt geschorst en - naar het gerecht begrijpt - dat verzoeker hangende de bodemprocedure wordt behandeld als ware hij in het bezit van die vergunning.
3.2
Het gerecht overweegt dat verzoeker met het onderliggende verzoekschrift niet het resultaat kan bereiken dat hij nastreeft. Schorsing van de bestreden beschikking heeft geen feitelijke betekenis voor verzoeker, nu de periode waarover geen vergunning aan verzoeker is verleend reeds is verstreken. Toewijzing van de voorlopige voorziening zal dus niet tot gevolg hebben dat verzoeker feitelijk (weer) als orthodontist werkzaam kan zijn. Verzoeker heeft op dit punt betoogd dat hij toch belang heeft bij het verzoek, nu hij door de bestreden beschikking in zijn eer en goede naam is aangetast. Dit betoog slaagt niet. Zelfs indien van de aannemelijkheid hiervan wordt uitgegaan, dan nog valt niet in te zien hoe verzoeker met de verzochte voorlopige voorziening in zijn eer en goede naam kan worden hersteld. Eerherstel dient in de bodemprocedure aan de orde te worden gesteld. De slotsom is gelet op dit alles dat verzoeker geen procesbelang heeft bij het verzoek.
4. Gelet op het vorenstaande is voor het treffen van een voorlopige voorziening dan ook geen grond. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen wettelijke grondslag.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J. Martijn, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 mei 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.