In deze zaak heeft de verzoeker, een orthodontist, een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening tegen de beslissing van de Minister van Volksgezondheid en Toerisme, die op 19 januari 2022 had besloten om geen vergunning te verlenen voor het uitoefenen van de tandheelkundige specialisatie van orthodontist. Dit besluit was genomen naar aanleiding van ernstige bezwaren van de Inspectie Volksgezondheid Aruba en een maatregel van het Medisch tuchtcollege. De verzoeker had eerder op 1 maart 2022 bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en op 17 maart 2022 verzocht om een voorlopige voorziening.
Het gerecht heeft het verzoek op 13 april 2022 behandeld. De verzoeker was aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigden en enkele medewerkers van de Inspectie Volksgezondheid. De rechter heeft overwogen dat, hoewel de verzoeker belang had bij het verzoek, de schorsing van de bestreden beschikking geen feitelijke betekenis had, aangezien de periode waarvoor de vergunning was aangevraagd al was verstreken. De verzoeker kon daardoor niet als orthodontist werkzaam zijn, ongeacht de uitkomst van het verzoek.
De rechter concludeerde dat de verzoeker geen procesbelang had bij het verzoek om een voorlopige voorziening en heeft het verzoek afgewezen. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen wettelijke grondslag bestond. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J. Martijn en is openbaar uitgesproken op 4 mei 2022. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.