ECLI:NL:OGEAA:2022:253

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202200756
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van een uitzettingsbevel van een Venezolaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de Venezolaanse verzoeker, die sinds 18 mei 2017 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verblijft, een verzoek ingediend tot schorsing van een uitzettingsbevel dat op 25 februari 2022 door de Minister van Justitie en Sociale Zaken was uitgevaardigd. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de uitzetting en heeft op 22 maart 2022 een verzoekschrift ingediend bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba. Tijdens de zitting op 6 april 2022 heeft de verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde drs. M.L. Hassell, zijn standpunt toegelicht. De Minister, vertegenwoordigd door mr. J.J.S. Poeran, heeft het verzoek afgewezen, stellende dat de verzoeker illegaal in Aruba verblijft en dat er geen reden is om het uitzettingsbevel te schorsen.

De rechter heeft overwogen dat de verzoeker sinds zijn binnenkomst in Aruba als toerist, met een toegestane verblijfsduur van drie dagen, niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel. De rechter heeft vastgesteld dat de verzoeker op 31 maart 2022 een aanvraag voor een verblijfsvergunning heeft ingediend, maar dat dit niet kan leiden tot schorsing van het uitzettingsbevel, aangezien de aanvraag pas na het uitzettingsbevel is gedaan. De rechter heeft geconcludeerd dat er geen grond is voor schorsing van het uitzettingsbevel en heeft het verzoek afgewezen.

De uitspraak is gedaan door mr. A.J. Martijn op 20 april 2022, waarbij is vastgesteld dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

Uitspraak van 20 april 2022
Lar nr. AUA202200756

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J.J.S. Poeran (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 25 februari 2022 (uitzettingsbevel) heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen, met oplegging van een periode van niet toelating van zesenzestig maanden.
Daartegen heeft verzoeker op 21 maart 2022 bezwaar gemaakt.
Op 22 maart 2022 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift ex artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 6 april 2022. Verzoeker is (via videoverbinding) verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
Ingevolge het derde lid wordt bij de bepaling van de in de eerste volzin van het tweede lid genoemde termijn aan betrokkene, indien nodig, voldoende tijd gelaten om orde op zijn zaken te stellen.
feiten
2.1
Verzoeker is op 14 mei 2017 Aruba binnengekomen als toerist met een toegestane verblijfsduur van drie dagen.
2.2.
Op 25 februari 2022 is verzoeker door het Bureau Vreemdelingentoezicht werkend aangetroffen als handyman bij [bedrijf].
2.3
Bij het uitzettingsbevel heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen.
2.4
Bij bevelschrift van 25 februari 2022 heeft verweerder de inbewaringstelling van verzoeker bevolen. Op 28 februari 2022 heeft de rechter-commissaris de inbewaringstelling opgeheven, omdat verweerder had moeten volstaan met het lichtere middel van het opleggen van een meldplicht. Aan verzoeker had immers een periode moeten worden gegeven om in vrijheid zijn zaken op orde te stellen.
2.5
Aan verzoeker is op 28 februari 2022 een meldplicht opgelegd (meldplicht). In de meldplicht staat onder meer:
“(…)
5. Deze meldingsplicht wordt aan u gegeven binnen 02 weken Aruba te verlaten met uw gezin. U dient uiterste voor zondag 13 maart 2022, om 9.00 uur te melden ten kantore van het Bureau Guarda Nos Costa teneinde terugkeer naar uw land van herkomst.
6. Doet u dat niet, loopt u de kans alsnog in bewaring te worden gesteld ter fine van uw uitzetting.
(…)”.
2.6
Bij bevelschrift van 14 maart 2022 heeft verweerder weer de inbewaringstelling van verzoeker bevolen, omdat verzoeker zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden verbonden aan de meldplicht. Op 16 maart 2022 is die inbewaringstelling door de rechter-commissaris rechtmatig geacht.
2.7
Verzoeker heeft op 31 maart 2022 een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf.
verzoek en verweer
3.1
Verzoeker verzoekt schorsing van het uitzettingsbevel en voert - kort gezegd - het volgende daartoe aan. Verweerder heeft ten onrechte de vertrektermijn op nul dagen gesteld, hetgeen mag blijken uit het proces-verbaal van de rechter-commissaris van
28 februari 2022. Reeds daarom kan het uitzettingsbevel niet in stand blijven. Voorts heeft verzoeker een gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM in Aruba opgebouwd, hetgeen eraan in de weg staat dat hij het land wordt uitgezet. Verzoeker heeft inmiddels een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend en is gerechtigd de beslissing op die aanvraag in Aruba af te wachten, aldus verzoeker.
3.2
Verweerder concludeert tot afwijzing van het verzoek en voert - kort gezegd - het volgende daartoe aan. Verzoeker verblijft sinds 18 mei 2017 in Aruba zonder dat hij in het bezit is van een geldige verblijfstitel. Hij is bovendien werkend aangetroffen. Het Land heeft er groot belang bij dat het vreemdelingenrecht wordt gehandhaafd en behoeft niet te gedogen dat verzoeker nog langer illegaal in Aruba verblijft. Verzoeker heeft pas nadat het uitzettingsbevel is gegeven een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning. Hij heeft het bestaan van een echtgenote/partner en kinderen niet aannemelijk gemaakt. Los daarvan, kan hij een eventuele gezinsleven in het land van herkomst voortzetten. Onzeker is daarom of een verblijfsvergunning aan verzoeker zal worden verleend, aldus verweerder.
beoordeling
4.1
Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van het gerecht een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
4.2
Niet in geschil is dat verzoeker sinds 18 mei 2017 zonder geldige verblijfstitel hier te lande verblijft, zodat verweerder op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu bevoegd is verzoeker uit te zetten.
4.3
Sinds 1 januari 2019 dient verweerder ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Ltu de termijn waarbinnen de vreemdeling Aruba dient te verlaten (vertrektermijn) in het uitzettingsbevelschrift te bepalen. Een vertrektermijn strekt ertoe, gelet op het bepaalde in artikel 15, derde lid, van de Ltu, de vreemdeling in de gelegenheid te stellen om - in vrijheid - orde op zaken te stellen. Deze bepaling strekt ter bescherming van de vreemdeling.
Juist is dat aan verzoeker bij het uitzettingsbevel een vertrektermijn van nul dagen is opgelegd. Bij de meldplicht is echter aan hem twee weken de tijd gegund om - in vrijheid - orde op zaken te stellen, zodat een eventueel gebrek hieromtrent in het uitzettingsbevel daarmee geheeld is. Nu dit punt niet tot vernietiging van het uitzettingsbevel kan leiden, faalt het betoog van verzoeker ter zake.
4.4
Verzoeker doet voorts, met verwijzing naar zijn aanvraag voor een verblijfvergunning op 31 maart 2022, een beroep op artikel 8 van het EVRM. Voor zover verzoeker daarmee heeft beoogd te betogen dat er concreet zicht bestaat op legalisering van zijn verblijf op Aruba, faalt dit betoog. Ten tijde dat verweerder het uitzettingsbevel heeft gegeven, was immers nog geen sprake van een door verzoeker gedane aanvraag voor een verblijfsvergunning. Aldus heeft verweerder bij zijn belangenafweging geen rekening hoeven te houden met een eventuele zicht op legalisering van verzoekers verblijf in Aruba.
5. Gezien het voorgaande bestaat geen grond voor schorsing van het uitzettingsbevel. Het verzoek wordt afgewezen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J. Martijn, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 april 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.