ECLI:NL:OGEAA:2022:248

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202200604
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening inzake bevelschrift tot uitzetting van Venezolaanse nationaliteit

Op 6 april 2022 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een zaak waarin een Venezolaanse verzoekster, vertegenwoordigd door drs. M.L. Hassell, een verzoek indiende tot schorsing van een bevelschrift tot uitzetting dat door de Minister van Justitie en Sociale Zaken was gegeven. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dit bevelschrift, dat op 10 februari 2022 was uitgevaardigd, en vroeg het gerecht om de uitvoering van dit bevelschrift te schorsen, omdat dit voor haar een onevenredig nadeel zou betekenen.

De verzoekster stelde dat zij in afwachting was van de inschrijving van haar huwelijk en dat zij deze beslissing in Aruba mocht afwachten. Het gerecht heeft de ontvankelijkheid van het verzoek vastgesteld en de standpunten van beide partijen gehoord. De Minister van Justitie en Sociale Zaken, vertegenwoordigd door mr. C.L. Geerman, stelde dat de verzoekster sinds 15 maart 2020 niet in het bezit was van een geldige verblijfstitel en dat haar illegale verblijf niet gedoogd kon worden.

Het gerecht heeft vervolgens de wettelijke kaders en de feiten van de zaak in overweging genomen. Het heeft vastgesteld dat de verzoekster na het verlopen van haar tijdelijke verblijfsvergunning in Aruba was aangetroffen en dat de Minister bevoegd was om de uitzetting te bevelen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het bevel tot uitzetting en dat het verzoek tot schorsing van het bevelschrift werd afgewezen. De beslissing werd genomen zonder mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Uitspraak van 6 april 2022
LAR nr. AUA202200604

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoekster],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift, gedateerd 10 februari 2022, heeft verweerder de uitzetting van verzoekster bevolen.
Tegen deze beschikking heeft verzoekster op 9 maart 2022 bezwaar gemaakt.
Tevens heeft zij zich tot het gerecht gewend met het verzoek de bestreden beschikking te schorsen.
Het gerecht heeft het verzoek behandeld ter zitting van 23 maart 2022. Verzoekster is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
1.2
Het gerecht constateert dat in deze bezwaar aanhangig is, zodat is voldaan aan de formele connexiteit en verzoekster kan worden ontvangen in onderhavig verzoek.
De standpunten van partijen
2.1
Verweerder heeft aan het bevel tot uitzetting onder meer ten grondslag gelegd dat verzoekster sinds 15 maart 2020 niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel, en niet staat ingeschreven in de registers. Bovendien behoeft haar illegale verblijf op Aruba niet te worden gedoogd.
2.2
Verzoekster stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat zij in afwachting is van de beslissing inzake de inschrijving van haar huwelijk, en dat zij deze beslissing in Aruba mag afwachten. Verzoekster was op het moment van het bevelschrift van 10 februari 2022 niet uitzetbaar, aldus verzoekster.
Het geschil
3. Ter beantwoording ligt voor de vraag of verweerder op goede gronden en in redelijkheid gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid om de uitzetting van verzoekster te bevelen. Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
Het wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) wordt, behalve de in de artikelen 1 en 3 vermelde personen, niemand in Aruba toegelaten zonder vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf.
4.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten.
De feiten
5.1
Aan verzoekster is laatstelijk een vergunning tot tijdelijk verblijf verleend die geldig was tot 15 maart 2020.
5.2
Bij bevelschrift van 2 april 2021 heeft verweerder de uitzetting van verzoekster bevolen en haar tevens een terugkeerverbod opgelegd van 24 maanden.
5.3
Op 10 juni 2021 is verzoekster Aruba uitgezet.
5.4
Verzoekster is op [datum] 2021 in Colombia in het huwelijk getreden met [de echtgenoot] (hierna: de echtgenoot). Hij is in het bezit van een vergunning voor onbepaalde tijd om hier in Aruba te mogen verblijven.
5.5
Bij brief van 23 september 2021 heeft verweerder het verzoekster opgelegde inreisverbod, opgeheven.
5.6
Verzoekster is op 13 oktober 2021 als toerist Aruba binnengekomen met een toegestane verblijfsduur van dertig dagen.
5.7
Op 15 oktober 2021 had verzoekster een afspraak bij Dienst Burgerlijke Stand (DBS) om de benodigde documenten ter inschrijving van haar buitenlands huwelijk in te dienen. Vanwege het ontbreken van benodigde documenten kon deze procedure niet worden afgerond.
5.8
Op 10 februari 2022 is verzoekster tijdens een controle van de medewerkers van de Vreemdelingentoezicht bij [bedrijf] te Bubali staande gehouden en overgebracht naar de GNC voor controle van haar verblijfsstatus.
5.9
Uit dat onderzoek bleek dat verzoekster na verloop van de haar toegestane verblijfsperiode niet is vertrokken. Bij bevelschrift van 10 februari 2022 heeft verweerder daarom de uitzetting van verzoekster bevolen.
5.1
Op 15 februari 2022 had verzoekster wederom een afspraak bij DBS om de benodigde documenten ter inschrijving van haar buitenlands huwelijk in te dienen.
5.11
Bij beschikking van 25 februari 2022 heeft de ambtenaar van de Burgerlijke Stand geweigerd het op 19 juli 2021 voltrokken huwelijk van verzoekster en de echtgenoot in te schrijven. Aan deze beschikking is ten grondslag gelegd, dat uit het ingestelde onderzoek – kort gezegd – is geconcludeerd dat sprake is van een schijnhuwelijk.
Beoordeling
6. Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de het gerecht een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
7.1
Het gerecht stelt vast dat nu verzoekster na het verlopen van de geldigheidsduur van de haar laatstelijk verleende vergunning tot tijdelijk verblijf alhier is aangetroffen, zich de in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu genoemde grond voor verwijdering voordoet. Dit betekent dat verweerder bevoegd is verzoekster uit te zetten.
7.2
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in hetgeen verzoekster heeft aangevoerd geen grond te vinden voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft mogen maken van deze bevoegdheid. Daarbij heeft verweerder mogen laten meewegen, dat verzoekster eerder is uitgezet, dat het inreisverbod dat haar was opgelegd kennelijk is opgeheven wegens een afspraak bij DBS op 15 oktober 2021 ter indiening van documenten die nodig zijn voor de inschrijving van haar huwelijk en dat die procedure toen, vanwege een aan verzoekster dan wel haar echtgenoot te wijten omstandigheid, niet is afgerond. Dat verzoekster in afwachting was van een nieuwe afspraak bij de DBS, maakt niet dat zij na het verlopen van de haar toegestane verblijfsperiode, niet kon worden uitgezet. Het wachten op een afspraak ter inschrijving van een buitenlands huwelijk in de registers alhier, is immers geen uitzettingsbelemmering. Onder deze omstandigheden en overigens is geen grond te vinden voor het oordeel dat de bevolen uitzetting uiteindelijk geen stand zal houden.
7.3
Gezien het voorgaande bestaat er geen grond voor schorsing van het bestreden bevelschrift, dan wel voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

Het gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, op 6 april 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.