ECLI:NL:OGEAA:2022:241

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
11 april 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202101672
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar van Stichting Schoolbestuur Katholiek Onderwijs Aruba

In deze zaak heeft Stichting Schoolbestuur Katholiek Onderwijs Aruba (SKOA) beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar tegen een ministeriële beschikking van 23 december 2020. Deze beschikking stelde vast dat SKOA in 2015 een bedrag van Afl. 970.000,- teveel had ontvangen aan exploitatiesubsidie voor schoonmaakkosten, en dat 30% van dit bedrag zou worden verrekend met de subsidie voor 2020. SKOA heeft op 2 februari 2021 bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het gerecht heeft eerder een verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Op 18 juni 2021 heeft SKOA beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar.

Het gerecht heeft vastgesteld dat er nog geen reële beslissing op het bezwaar is genomen, wat in strijd is met de verplichting van de verweerder. De rechter heeft geoordeeld dat het uitblijven van een beslissing gelijkgesteld moet worden met een afwijzende beslissing, die niet gemotiveerd is. Daarom heeft het gerecht het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen drie maanden na de uitspraak alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar van SKOA. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de kosten van het geding, begroot op Afl. 350,- aan gemachtigdensalaris, en moet het door SKOA gestorte griffierecht van Afl. 25,- worden terugbetaald.

De uitspraak is gedaan door mr. N.K. Engelbrecht op 11 april 2022, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Uitspraak

Uitspraak van 11 april 2022
Lar nr. AUA202101672

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

STICHTING SCHOOLBESTUUR KATHOLIEK ONDERWIJS ARUBA (SKOA),

gevestigd in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: de advocaat mr. C.B.A. Coffie,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN ONDERWIJS,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: voorheen de advocaat mr. E.E. Rosenstand, thans mr. A.F.J. Caster (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij ministeriële beschikking van 23 december 2020 (de bestreden beschikking) heeft verweerder vastgesteld dat SKOA in het jaar 2015 een bedrag van Afl. 970.000,- teveel heeft ontvangen aan exploitatiesubsidie voor schoonmaakkosten en dat 30% hiervan zal worden verrekend met het bedrag van exploitatiesubsidie voor het jaar 2020. Voorts heeft verweerder vastgelegd dat voor het dienstjaar 2020 aan SKOA ten behoeve van diverse vergoedingen bij wijze van voorschot een bedrag van Afl. 794.00.00,- ten laste van de begrotingspost 16787007.4614 wordt uitgekeerd.
Hiertegen heeft appellante op 2 februari 2021 bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak van 17 mei 2021, in de zaak geregistreerd onder nummer AUA202100895 LAR, heeft dit gerecht het verzoek van appellante om in deze een voorlopige voorziening te treffen, afgewezen.
Tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar heeft appellante op 18 juni 2021 beroep ingesteld bij het gerecht.
Verweerder heeft op 14 juli 2021 een verweerschrift ingediend.
Het gerecht heeft de zaak, na verschillende toegekende uitstellen, behandeld ter zitting van 21 maart 2022. Partijen zijn bij hun gemachtigden verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Standpunten van partijen

1.1
Appellante kan zich niet verenigen met de fictief afwijzende beslissing op bezwaar, en heeft zich op het standpunt gesteld dat deze beslissing wegens een motiveringsgebrek en het ontbreken van een deugdelijke belangenafweging, dient te worden vernietigd.
Aan het bezwaar heeft appellante ten grondslag gelegd, dat de vraag of de salariskosten van het schoonmaakpersoneel voor gehele subsidie in aanmerking komen een terugkerende kwestie is, terwijl het bevoegd gezag haar reeds in 1997 heeft bericht dat ingaande 1 januari 1998 deze kosten volledig zouden worden gesubsidieerd. Door de beslissing om deze kosten vanaf 2020 onder te brengen onder exploitatiekosten (4614) is SKOA ernstig benadeeld in haar financiën en dat heeft geleid tot een tekort van Afl. 3.303.221,22 over de periode van januari 2020 tot en met december 2020. De exploitatiekosten zien niet op salarissen van schoonmaaksters maar hebben enkel betrekking op kosten in verband met schoonmaakmiddelen en materialen, en de exploitatiesubsidie, welke normbedragen worden gebaseerd op het aantal leerlingen en klassen per school, is dan ook niet toereikend om de salariskosten te betalen, aldus appellante. De beslissing om slechts Afl. 794.000,- uit te keren is dan ook onjuist en onzorgvuldig.
1.2
Verweerder heeft zich in zijn verweer op het standpunt gesteld dat appellante niet-ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel haar beroep ongegrond dient te worden verklaard, nu zij ten overstaan van de rechter, in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 17 mei 2021 (AUA202100895), heeft erkend dat zij het bedrag van Afl. 970.000,- te veel heeft ontvangen, waarna de rechter tot de conclusie kwam dat in deze sprake is van een onverschuldigde betaling. Verder heeft de minister aangevoerd, dat deze onverschuldigde betaling ook blijkt uit het deugdelijk en zorgvuldig CAD-onderzoek. Verder verwijst verweerder naar de rechterlijke procedure tussen partijen die heeft geleid tot de uitspraak van 6 april 2020 (AUA202000511).
Ontvankelijkheid
2. Het gerecht overweegt dat appellante tijdig in beroep is gekomen tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar van 2 februari 2021. Het beroep is dan ook ontvankelijk.
De beoordeling
3.1
Het gerecht stelt vast dat ten tijde van het sluiten van het onderzoek nog geen reële beslissing op het bezwaar van appellante van 2 februari 2021 is genomen. Verweerder is daartoe wel verplicht. Ingevolge artikel 23, tweede lid, Lar wordt het uitblijven van een beslissing gelijkgesteld met een afwijzende beslissing. Nu deze afwijzende beslissing niet is gemotiveerd, kan deze niet in stand blijven.
3.2
Het beroep zal gegrond worden verklaard. Verweerder dient binnen drie maanden na deze uitspraak alsnog een reële beslissing op het bezwaarschrift van appellante te nemen.
4. Nu appellante met recht in beroep is gekomen en zich bij gemachtigde heeft laten vertegenwoordigen, is aannemelijk geworden dat appellante hiertoe noodzakelijke kosten heeft gemaakt. Verweerder zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding, begroot op een bedrag van Afl. 350,- aan gemachtigdensalaris.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de bestreden fictieve afwijzende beslissing op het bezwaar van appellante;
bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een reële beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellante;
veroordeelt verweerder tot betaling van de door appellante voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 350,-;
gelast dat het door appellante gestorte griffierecht van Afl. 25,- aan haar wordt terugbetaald.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op maandag 11 april 2022, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hoger beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hoger beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hoger beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.