ECLI:NL:OGEAA:2022:240

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
11 april 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202101313
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen mededeling van vermeende verschuldigde bedragen aan het Land

Op 11 april 2022 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in de zaak tussen de Stichting Schoolbestuur Katholiek Onderwijs Aruba (SKOA) en de Minister van Onderwijs en Sport. De zaak betreft een beroep ingesteld door SKOA tegen een brief van de minister, waarin werd medegedeeld dat SKOA een bedrag van Afl. 11.094.883,00 aan het Land verschuldigd zou zijn. SKOA stelde dat deze brief geen beschikking in de zin van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) was, en dat zij daarom niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in haar bezwaar/beroep. De minister was aanvankelijk van mening dat de brief geen beschikking was, maar kwam hierop terug en stelde dat de brief wel degelijk rechtsgevolgen had.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de brief van de minister slechts een mededeling van feitelijke aard bevatte en geen rechtsgevolg tot stand bracht. Hierdoor kon de brief niet worden aangemerkt als een beschikking waartegen bezwaar of beroep openstond. SKOA had ook geen bezwaar ingediend tegen de brief, wat bevestigde dat zij deze niet als een beschikking beschouwde. Het Gerecht concludeerde dat het beroep van SKOA niet-ontvankelijk diende te worden verklaard, omdat de bestreden brief geen beschikking was in de zin van de Lar.

De rechter heeft verder geen aanleiding gezien om de minister te veroordelen in de proceskosten van SKOA. De uitspraak werd gedaan door mr. N.K. Engelbrecht en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak hoger beroep in te stellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Uitspraak

Uitspraak van 11 april 2022
Lar nr. AUA202101313

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

STICHTING SCHOOLBESTUUR KATHOLIEK ONDERWIJS ARUBA (SKOA),

gevestigd in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: de advocaat mr. C.B.A. Coffie,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN ONDERWIJS EN SPORT,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: voorheen de advocaat mr. E.E. Rosenstand, thans mr. A.F.J. Caster (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij schrijven van 3 december 2020 van (de ambtsvoorganger van) verweerder, is appellante bericht dat zij het Land een bedrag van Afl. 11.094.883,00 verschuldigd is, en dat binnenkort het traject tot terugvordering zal worden bepaald.
Appellante heeft bij brief van 30 december 2020 hierop gereageerd. Bij brief van 22 maart 2021 heeft appellante een nadere reactie op de brief van verweerder gegeven.
Op 17 mei 2021 heeft appellante beroep ingesteld bij het gerecht.
Verweerder heeft op 6 juli 2021 een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft op 3 september 2021 en 15 maart 2022 nadere producties overgelegd.
Het gerecht heeft de zaak, na uitstelverzoeken, behandeld ter zitting van 21 maart 2022. Partijen zijn bij hun gemachtigden verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Lar wordt in deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen verstaan onder beschikking: een op enig rechtsgevolg gericht schriftelijk besluit van een bestuursorgaan.
1.2
Ingevolge artikel 9, eerste lid van de Lar, kan degene die door een beschikking rechtstreeks in zijn belang is getroffen, het bestuursorgaan verzoeken de beschikking in heroverweging te nemen, tenzij deze op bezwaar is genomen.
1.3
Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Lar kan degene die rechtstreeks in zijn belang is getroffen door een op een bezwaarschrift genomen beslissing als bedoeld in de artikelen 12, eerste lid, 14, tweede lid, of 20, daartegen beroep instellen bij het Gerecht.
Standpunten van partijen
2.1
Appellante heeft zich primair op het standpunt gesteld, dat de brief van de minister van 3 december 2020, geen beschikking in de zin van de Lar is, zodat zij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar bezwaar/beroep.
2.2
Verweerder was het aanvankelijk eens met appellante dat in deze geen sprake was van een beschikking als bedoeld in de Lar, maar is van dat standpunt teruggekomen. Volgens verweerder wordt in die brief namelijk vastgesteld dat appellante een bedrag van Afl. 11.094.883,- aan het Land verschuldigd is en dat dit bedrag teruggevorderd zal worden, hetgeen op rechtsgevolg is gericht, aldus de gemachtigde van verweerder.
De ontvankelijkheid van het beroep
3.1.
Het gerecht stelt vast, dat bij de brief van verweerder van 3 december 2020 appellante een mededeling wordt gedaan over vermeende verschuldigde bedragen aan het Land en over een binnenkort te starten terugvorderingstraject. Nu deze brief slechts een mededeling van feitelijke aard bevat en geen factuur behelst, is het derhalve niet gericht op het tot stand brengen van enig rechtsgevolg, en kan het niet worden aangemerkt als een beschikking in de zin van de Lar waartegen bezwaar en/of beroep openstond.
3.2
Appellante heeft deze brief kennelijk evenmin als beschikking aangemerkt, nu zij daartegen geen bezwaar heeft ingediend. Haar op schrift gestelde reactie van 30 december 2020 en nadere reactie van 22 maart 2021, kan immers niet als bezwaarschrift worden aangemerkt.
4. Nu de bestreden brief geen beschikking in de zin van de Lar is, en appellante daartegen – terecht – geen bezwaarschrift heeft ingediend, dient het onderhavige beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5. Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van appellante is geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart appellante niet-ontvankelijk in haar beroep.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op maandag 11 april 2022, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.