In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 4 april 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.A. Ellis-Schipper, had eerder een vergunning aangevraagd om als kok te werken, maar deze aanvraag was op 25 oktober 2019 afgewezen door de Minister van Arbeid, Energie en Integratie. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellant niet voldeed aan de vereisten voor de verzochte verblijfstitel, met name het ontbreken van een originele verklaring van geen bezwaar van de DPL. Appellant had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit bezwaar werd op 20 augustus 2021 ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 21 februari 2022 heeft appellant betoogd dat de afwijzing disproportioneel was en in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur, aangezien hij in het verleden meerdere vergunningen had ontvangen. Het Gerecht overwoog dat appellant sinds 2013 onafgebroken verblijfsvergunningen had gekregen en dat hij, met uitzondering van één jaar, steeds bij dezelfde werkgever had gewerkt. Het Gerecht concludeerde dat appellant ten tijde van zijn zevende aanvraag al vijf arbeidsmarkttoetsingen met succes had doorlopen, en dat het beleid dat op 1 november 2018 was ingevoerd, niet kon worden tegengeworpen aan appellant, die onder het oude beleid vrijgesteld was van de toetsing.
Het Gerecht vernietigde de bestreden beslissing en verklaarde het beroep gegrond. Verweerder werd opgedragen binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellant, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de kosten van het geding, begroot op Afl. 1.400,- aan gemachtigdesalaris, en werd het griffierecht aan appellant terugbetaald.