ECLI:NL:OGEAA:2022:238

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202102598
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning op basis van arbeidsmarkttoetsing

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 4 april 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.A. Ellis-Schipper, had eerder een vergunning aangevraagd om als kok te werken, maar deze aanvraag was op 25 oktober 2019 afgewezen door de Minister van Arbeid, Energie en Integratie. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellant niet voldeed aan de vereisten voor de verzochte verblijfstitel, met name het ontbreken van een originele verklaring van geen bezwaar van de DPL. Appellant had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit bezwaar werd op 20 augustus 2021 ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 21 februari 2022 heeft appellant betoogd dat de afwijzing disproportioneel was en in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur, aangezien hij in het verleden meerdere vergunningen had ontvangen. Het Gerecht overwoog dat appellant sinds 2013 onafgebroken verblijfsvergunningen had gekregen en dat hij, met uitzondering van één jaar, steeds bij dezelfde werkgever had gewerkt. Het Gerecht concludeerde dat appellant ten tijde van zijn zevende aanvraag al vijf arbeidsmarkttoetsingen met succes had doorlopen, en dat het beleid dat op 1 november 2018 was ingevoerd, niet kon worden tegengeworpen aan appellant, die onder het oude beleid vrijgesteld was van de toetsing.

Het Gerecht vernietigde de bestreden beslissing en verklaarde het beroep gegrond. Verweerder werd opgedragen binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellant, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de kosten van het geding, begroot op Afl. 1.400,- aan gemachtigdesalaris, en werd het griffierecht aan appellant terugbetaald.

Uitspraak

Uitspraak van 4 april 2022
Lar nr. AUA202102598

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellant],

wonende in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: de advocaat mr. M.A. Ellis-Schipper,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN ARBEID, ENERGIE EN INTEGRATIE,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. G.M.N. Maduro (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 25 oktober 2019 is de aanvraag van appellant om een vergunning tot tijdelijk verblijf om alhier te verblijven en te werken, afgewezen.
Hiertegen heeft appellante op 2 december 2019 bezwaar gemaakt, door indiening van een bezwaarschrift.
Bij beslissing op bezwaar van 20 augustus 2021 (de bestreden beslissing) heeft verweerder dit bezwaar, ongegrond verklaard.
Tegen de bestreden beslissing heeft appellant op 8 september 2021 beroep ingesteld bij dit gerecht.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2022. Appellant is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Sneek occuperende voor de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De standpunten van partijen

1.1
Appellant kan zich niet verenigen met de bestreden beslissing en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld, dat de beslissing disproportioneel is en in strijd met verschillende algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ter onderbouwing hiervan heeft hij - samengevat - aangevoerd dat hem reeds zes vergunningen voor de functie van kok zijn verleend, en dat verweerder rauwelijks en zonder overgang een nieuw beleid heeft toegepast, zonder rekening te houden met de resultaten van de
jobfair. Het kan niet zo zijn dat er jarenlang als beleid wordt gevoerd dat bij 5 jaar legaal verblijf je een vrijstelling van de toetsing aan de arbeidsmarkt krijgt, en dan opeens niet meer. Bij appellant is door de wijze van behandeling van de eerdere vergunningen het vertrouwen gewekt dat hij ook bij deze aanvraag een vrijstelling zou krijgen, aldus appellant.
1.2
Verweerder heeft aan de bestreden beslissing ten grondslag gelegd dat appellant niet aan alle voor de verzochte verblijfstitel gestelde toelatingsvereisten voldoet, met name is er geen originele verklaring van geen bezwaar toetreding arbeidsmarkt van de DPL overgelegd.
Het geschil
2. Ter beantwoording ligt voor de vraag of verweerder in redelijkheid tot de bestreden beslissing heeft kunnen komen. Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
Het wettelijk kader
3.1
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) wordt, behalve de in de artikelen 1 en 3 vermelde personen, niemand in Aruba toegelaten zonder vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf.
3.2
Ingevolge artikel 7, eerste lid van de Ltu wordt een vergunning tot tijdelijk verblijf verleend door of namens de minister. De vergunning heeft een duur van ten hoogste een jaar.
Ingevolge het zesde lid van dit artikel kunnen aan vergunningen voorwaarden worden verbonden in het algemeen belang. Aan de vergunning worden bovendien, de minister, belast met arbeidsverhoudingen, gehoord, voorwaarden verbonden ten aanzien van het uitoefenen van een bepaald beroep of bedrijf, respectievelijk het in dienst zijn van een bepaalde werkgever en in een bepaalde functie.
3.3
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ltu, kan de vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf door of namens de minister worden geweigerd met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waartoe ook de bescherming van de volksgezondheid en de arbeidsmarkt wordt gerekend te behoren.
3.4
Het beleid ter uitvoering van de Ltu heeft verweerder neergelegd in het Toelatingshandboek 2018. Ten tijde van de bestreden beschikking was daarin ten aanzien van de zogenoemde arbeidsmarkttoetsing in hoofdstuk 1, paragraaf 1.2.1 het volgende bepaald:
“Ter bescherming van de lokale arbeidsmarkt heeft de Minister belast met Arbeid bepaald dat met ingang van 1 november 2018 alle aanvragen voor een vergunning met toestemming om arbeid te verrichten, minstens 5 keren een arbeidsmarkt toetsing met succes moet doorlopen en afronden.”
3.5
In het Toelatingsbeleid Arbeidsmarkt 2012 staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“(…) 2 Toetsing aan de lokale arbeidsmarkt
2.1
Hoofdregel
De toelating van een vreemdeling die als doel heeft op Aruba arbeid te verrichten wordt gedurende een periode van vier (4) weken door de DPL aan de arbeidsmarkt getoetst.
Gedurende die periode wordt geworven naar geschikte lokale arbeidskrachten om de functie van een werkgever te vervullen. Indien de DPL na het verstrijken van die periode er niet in slaagt om een geschikte kandidaat te vinden voor de gevraagde functie kan de werkgever een aanvraag indienen voor een verklaring van geen bezwaar tegen de toetreding van een buitenlandse arbeidskracht.
2.2
Vrijstelling
In een aantal gevallen behoeft de toelating van een vreemdeling niet aan de lokale arbeidsmarkt te worden getoetst. Vrijgesteld van toetsing is de toelating van:
a. de vreemdeling die ten minste vijf jaar in loondienst is bij dezelfde werkgever. (…)“
De feiten
4.1
Aan appellant is op 3 september 2013 een eerste vergunning tot tijdelijk verblijf (vtv) verleend, om als kok werkzaam te zijn bij [bedrijf A].
Vervolgens is hem op 26 maart 2014 een vtv-2 verleend om als kok werkzaam te zijn bij [bedrijf A].
Op 22 juni 2015 is hem een vtv-3 verleend om als kok werkzaam te zijn bij [bedrijf B]. Hierna is hem op 25 augustus 2016 een vtv-4 verleend om als kok werkzaam te zijn bij [bedrijf A].
Op 7 juli 2017 is hem een vtv-5 verleend om als kok werkzaam te zijn bij [bedrijf C].
Laatstelijk is hem op 10 juli 2018 een vtv-6 verleend om als kok bij [bedrijf D] werkzaam te zijn. Deze vergunning was geldig tot 20 juni 2019.
4.2
Op 3 april 2019 heeft de werkgever van appellant de DPL verzocht om appellant vrij te stellen van de toetsing aan de lokale arbeidsmarkt. Bij notificatiebrief van 7 mei 2019 heeft de directeur van de DPL de werkgever bericht, dat appellant in de functie van kok niet kan worden vrijgesteld voor toetreding tot de Arubaanse arbeidsmarkt.
4.3
Op 30 juli 2019 heeft appellant bij Dimas een aanvraag ingediend ter verlenging van zijn verblijfsvergunning om bij [bedrijf D] als kok werkzaam te zijn.
4.4
Bij beschikking van 25 oktober 2019 heeft verweerder de hierboven genoemde aanvraag afgewezen. In de beschikking staat onder meer:
“(…) Beslissing: de aanvraag is afgewezen.
Uit ambtsberichten is gebleken dat u niet (meer) voldoet aan de voorwaarden die gesteld zijn aan deze verblijfstitel.
Conform afgegeven Notificatie brief door DPL met kenmerk #[nummer] wordt uw aanvraag voor vrijstelling tot toetsing aan de lokale arbeidsmarkt afgewezen, aangezien niet voldaan is aan de vereisten opgenomen in de vrijstellingslijst van het DPL beleid arbeidsparticipatie Aruba 2018.
Vergunningsplichtige dient de normale procedure bij het DPL te doorlopen.
In dit geval wordt geen vergunning verleend. (…)”.
4.5
Tegen de afwijzende beschikking heeft appellant op 3 december 2019 bezwaar gemaakt.
4.6
Op 10 maart 2021 heeft de werkgever van appellant een vacaturemelding geplaatst voor de functie van kok. Op 31 mei 2021 heeft de (toenmalige) minister van Sociale Zaken en Arbeid, schriftelijk verklaard geen bezwaar te hebben tegen toetreding van appellant tot de Arubaanse arbeidsmarkt nu de DPL er niet in is geslaagd geschikte lokale arbeidskrachten te vinden voor de vacante functie.
4.7
Bij bestreden beslissing heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. In de bestreden beslissing staat onder meer:
“(…) Bij de indiening van uw verzoek is niet aan alle gestelde toelatingseisen voor deze verblijfstitel voldaan.
Conform afgegeven Notificatie brief door DPL met kenmerk # [nummer] is de aanvraag voor vrijstelling tot toetsing aan de lokale arbeidsmarkt afgewezen, aangezien niet voldaan is aan de vereisten opgenomen in de vrijstellingslijst van het DPL beleid arbeidsparticipatie 2018.
De ontbrekende document, een origineel verklaring van geen bezwaar toetreding tot de arbeidsmarkt, afgegeven door DPL, niet ouder dan 6 maanden is tot heden niet overgelegd.
De beschikking d.d. 15 oktober 2019 blijft derhalve gehandhaafd. (..).”
De beoordeling
5. Het Gerecht overweegt als volgt.
5.1
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting, stelt het gerecht vast, dat verweerder vanaf september 2013 onafgebroken verblijfsvergunningen aan appellant heeft verleend, om hier als kok werkzaam te zijn, en dat appellant met uitzondering van één jaar (vtv-3) steeds bij dezelfde werkgever werkzaam is geweest. Dat betekent dat appellant ten tijde van zijn zevende vergunningsaanvraag eind juli 2019, reeds minstens vijf arbeidsmarkttoetsingen met succes heeft doorlopen.
5.2
Nu het Toelatingsbeleid Arbeidsmarkt 2012 voorschrijft dat een toelatingsplichtige die in verband met een vergunningsaanvraag reeds vijf arbeidsmarkttoetsingen bij dezelfde werkgever met succes heeft doorlopen, bij een volgende vergunningsaanvraag van deze toetsing is vrijgesteld, heeft verweerder in redelijkheid niet van appellant kunnen vergen dat hij voor een zevende keer bedoelde toets zou doorlopen. Het beleid uit 2018 kan immers niet worden tegengeworpen aan toelatingsplichtigen die conform het oude beleid, met ingang van 1 november 2018 reeds vrijgesteld waren van de arbeidsmarkttoets.
Het gerecht neemt hierbij ook in aanmerking dat de aanvraagprocedure bij de DPL een uitwerking is van de in artikel 7, zesde lid, van de Ltu neergelegde verplichting van de minister, belast met het vreemdelingen- en integratiebeleid, om bij zijn besluitvorming omtrent de verlening van vergunningen tot tijdelijk verblijf met het oog op het verrichten van arbeid, advies inzake de arbeidsverhoudingen in overweging dient te nemen. Dit betekent dat tegen dat advies geen rechtsmiddelen in de zin van de Lar open staan en dat de minister, belast met het vreemdelingen- en integratiebeleid, bij zijn besluitvorming geenszins aan dit advies gebonden is.
6. Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat de bestreden beslissing dient te worden vernietigd. Het beroep is dan ook gegrond.
7. Nu appellant met recht in beroep is gekomen en zich ter zitting bij gemachtigde heeft laten vertegenwoordigen, is aannemelijk geworden dat hij hiertoe noodzakelijke kosten heeft gemaakt. Verweerder zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding, begroot op een bedrag van Afl. 1.400,- aan gemachtigdesalaris.
8. Het bovenstaande leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden beslissing van verweerder van 20 augustus 2021;
- bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellant, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door appellant voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 1.400,-;
- gelast dat het door appellante gestorte griffierecht van Afl. 25,- aan hem wordt terugbetaald.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 april 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hoger beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hoger beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hoger beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.