ECLI:NL:OGEAA:2022:207

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
AUA202200775
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot contact- en gebiedsverbod in kort geding

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. J.A.R. Bryson, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, die thans in persoon procedeert. Eiser vordert onder andere een contactverbod en een straatverbod tegen gedaagde, die hij beschuldigt van systematische bedreiging en intimidatie. De procedure begon met een verzoekschrift op 23 maart 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 14 april 2022. Tijdens deze zitting hebben beide partijen hun standpunten toegelicht en vragen van het Gerecht beantwoord.

De feiten van de zaak zijn als volgt: eiser en gedaagde zijn betrokken bij een conflict dat voortvloeit uit de nalatenschap van de moeder van gedaagde. Eiser heeft aangifte gedaan tegen gedaagde wegens bedreiging, maar het Openbaar Ministerie heeft besloten niet tot vervolging over te gaan. Eiser stelt dat gedaagde hem systematisch bedreigt en intimideert, maar gedaagde ontkent deze beschuldigingen en heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor de gestelde bedreigingen en intimidaties door gedaagde. De incidenten waar eiser naar verwijst, zijn van langere tijd geleden en er zijn geen recente feiten of omstandigheden die een contact- en gebiedsverbod rechtvaardigen. Het Gerecht heeft daarom de vorderingen van eiser afgewezen, maar verleent hem wel verlof tot kosteloos procederen, aangezien hij de kosten van de procedure niet kan dragen. Eiser wordt als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde op nihil worden begroot.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 4 mei 2022
Behorend bij AUA202200775 KG
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[naam eiseres],
te Aruba,
EISER, hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. J.A.R. Bryson,
tegen:
[naam gedaagde],
te Aruba,
GEDAAGDE, hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: voorheen mr. P.M.E. Mohamed, thans procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 23 maart 2022;
- de door [gedaagde] op 6 april 2022 overgelegde productie;
- de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 14 april 2022.
1.2 [
eiser] is terechtzitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. [gedaagde] is verschenen in persoon.
1.3
Gelijktijdig met de mondelinge behandeling van deze zaak heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden van de zaak van [gedaagde] tegen [gedaagde], met zaaknummer K.G. AUA202200774. In die zaak wordt ook vandaag vonnis gewezen.
1.4
Partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd – [eiser] mede aan de hand van een overgelegde en voorgedragen pleitnota – en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen. Partijen hebben tevens de aan hen door het Gerecht gestelde vragen beantwoord.
1.5
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
eiser] en mevrouw [naam vriend eiser] [gedaagde] (hierna te noemen: [vriend]) zijn goede vrienden van elkaar.
2.2 [
vriend] is één van de zussen van [gedaagde]. Na het overlijden van hun moeder op 21 november 2020 is [vriend] in de tot de nalatenschap van de moeder behorende woning aan de [naam woning moeder] in Aruba (hierna: de woning) gaan wonen en heeft zij de sloten van de woning veranderd. De overige erfgenamen, waaronder [gedaagde], hebben hier geen toestemming voor verleend. [eiser] bezoekt [vriend] regelmatig in de woning.
2.3
Op 28 april 2021 heeft [eiser] twee keer aangifte gedaan tegen [gedaagde] wegens bedreiging op 26 april 2021 en 28 april 2021. Bij kennisgeving niet vervolging van 19 januari 2022 is aan [gedaagde] meegedeeld dat hij ter zake niet zal worden vervolgd omdat geen sprake is van wettig bewijs.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Naast verlof tot kosteloos procederen vordert [eiser] dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. [gedaagde] verbiedt om gedurende één jaar na betekening van dit vonnis met [eiser], op welke wijze dan ook, persoonlijk, schriftelijk of telefonisch in contact te treden of hem te volgen;
b. aan [gedaagde] een straatverbod oplegt, waarbij hij minstens 100 meter van de woning van [eiser] dient te blijven, althans 100 meter van [eiser] verwijderd dient te blijven;
c. bepaalt dat [gedaagde] ten behoeve van [eiser] een dwangsom verbeurt van Afl. 100,- voor iedere overtreding van het hiervoor gevorderde, tot een maximum van Afl. 5.000,-;
althans een zodanige beslissing zal nemen als het Gerecht in goede justitie mocht vermenen te behoren, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2 [
eiser] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem handelt, doordat hij hem systematisch bedreigt, volgt en intimideert. [gedaagde] daagt [eiser] uit om met hem te vechten, gooit stenen en tracht anderen te bewegen zich met het conflict te bemoeien.
3.3 [
gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4
Het Gerecht zal hierna, waar nodig, nader op de standpunten van partijen ingaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het spoedeisend belang van [eiser] bij zijn vorderingen volgt uit de aard van die vorderingen en de daaraan ten gronde gelegde stellingen.
4.2
In deze procedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, worden beoordeeld of de vorderingen van [eiser] in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat vooruitlopend daarop toewijzing van de gevraagde voorzieningen gerechtvaardigd is.
4.3
Vooropgesteld wordt dat een straat- en contactverbod een inbreuk vormen op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te bewegen respectievelijk om vrijelijk contact op te nemen met een ander. Voor het toewijzen van zulke ingrijpende maatregelen moet sprake zijn van feiten en omstandigheden die in hoge mate zo'n inbreuk rechtvaardigen, terwijl die maatregelen in beginsel niet voor onbepaalde tijd kunnen worden opgelegd. Daarbij dient in elk geval een reële dreiging te bestaan van actueel en toekomstig onrechtmatig handelen.
4.4
Naar het oordeel van het Gerecht is in dit geval niet aannemelijk geworden dat een vergaande maatregel als een contact- en gebiedsverbod is gerechtvaardigd. Voor dit oordeel is het volgende redengevend.
4.5
Hoewel het Gerecht voldoende is gebleken dat de verhoudingen tussen [eiser] en [gedaagde] ernstig zijn verstoord geraakt vanwege de perikelen rond de nalatenschap van de moeder van onder meer [vriend] en [gedaagde], waarbij [eiser] ongewild betrokken is geraakt, en dat het niet onaannemelijk is dat [gedaagde] zich daarbij niet steeds even betamelijk heeft gedragen, is van zwaarwegende redenen die een straat- en contactverbod rechtvaardigen niet gebleken. Uit de door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden, die hij ter zitting heeft toegelicht, volgt naar het voorshands oordeel van het Gerecht niet dat sprake van systematisch bedreigen en intimideren door [gedaagde], zoals [eiser] stelt. De door [eiser] tegen [gedaagde] gedane aangiftes hebben betrekking op twee incidenten op 26 en 28 april 2021, en derhalve van een jaar geleden. De gestelde gedragingen van [gedaagde] op die dagen (het naar de woning van [eiser] gaan, hem dreigen hem met een honkbalknuppel te slaan indien hij hem tegenkomt en zijn benen te breken wanneer [eiser] bij de tot de nalatenschap behorende woning komt en het hem toeroepen:”I’m going to shoot you, I know where to find you”) zijn, indien juist, zeer ernstig. De gestelde gedragingen zijn echter door [gedaagde] ontkend en er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld of gebleken die de aangiftes ondersteunen. Maar ook als wel van de juistheid van de aangiftes zou moeten worden uitgegaan, geldt dat deze twee incidenten van langere tijd geleden een nu op te leggen straat- en contactverbod niet rechtvaardigen. Overige misdragingen van [gedaagde] jegens [eiser] zijn niet gesteld of gebleken. Weliswaar heeft [eiser] ter zitting een recent incident (waarbij [gedaagde] naar [eiser] zou hebben geroepen en [gedaagde] een koffer met kleding van [vriend] over de muur bij [eiser] zou hebben gegooid) aangehaald, maar dit is door [gedaagde] gemotiveerd betwist en daarom vooralsnog niet aannemelijk geworden. De stelling dat [gedaagde] [eiser] uitdaagt om met hem te vechten en stenen gooit stenen, is op geen enkele wijze onderbouwd en ook zijn geen concrete feiten en/of omstandigheden gesteld of gebleken die tot het oordeel leiden dat een actuele en toekomstige dreiging van onrechtmatig handelen van [gedaagde] jegens [eiser] aannemelijk is.
4.6
Het voorgaande brengt mee dat de door [eiser] gevorderde voorzieningen worden afgewezen.
4.7
Uit het door [eiser] overgelegde door de daartoe bevoegde instantie aan hem verstrekte bewijs van onvermogen blijkt dat hij de kosten van deze procedure niet kan dragen. Aan [eiser] zal daarom verlof tot kosteloos procederen worden verleend.
4.8
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [eiser] veroordeeld in de kosten van deze procedure, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op nihil.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
5.1
verleent aan [eiser] verlof tot kosteloos procederen;
5.2
wijst het gevorderde af;
5.3
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.M. Tijhuis, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 4 mei 2022 in aanwezigheid van de griffier.