ECLI:NL:OGEAA:2022:202

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
AUA202200774
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om contact- en gebiedsverbod in kort geding tussen zussen na overlijden van hun moeder

In deze zaak, die op 4 mei 2022 werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, vorderde eiseres, een zus van gedaagde, een contact- en gebiedsverbod tegen haar broer. De aanleiding voor de vordering was een conflict over de nalatenschap van hun moeder, die op 21 november 2020 was overleden. Eiseres had na het overlijden de sloten van de woning van hun moeder veranderd, zonder toestemming van de andere erfgenamen, waaronder gedaagde. Eiseres stelde dat gedaagde haar systematisch bedreigde en intimideerde, wat leidde tot haar verzoek om een verbod op contact en een straatverbod van 100 meter van haar woning.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 april 2022 werd duidelijk dat er meerdere incidenten waren geweest waarbij de politie was ingeschakeld vanwege de aanwezigheid van gedaagde bij de woning van eiseres. Echter, het Gerecht oordeelde dat de door eiseres aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende waren om de gevraagde ingrijpende maatregelen te rechtvaardigen. Het Gerecht concludeerde dat er geen reële dreiging bestond van toekomstig onrechtmatig handelen door gedaagde, en dat de gestelde intimidatie en bedreiging niet aannemelijk waren gemaakt.

Het Gerecht verleende eiseres wel verlof tot kosteloos procederen, gezien haar financiële situatie, en compenseerde de proceskosten tussen partijen. De vordering tot het opleggen van het contact- en gebiedsverbod werd afgewezen, en het Gerecht oordeelde dat ieder de eigen kosten diende te dragen.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 4 mei 2022
Behorend bij AUA202200774 KG
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[EISERES]
te Aruba,
EISERES, hierna ook te noemen: [Eiseres],
gemachtigde: mr. J.A.R. Bryson,
tegen:
[GEDAAGDE],
te Aruba,
GEDAAGDE, hierna ook te noemen: [Gedaagde],
gemachtigde: voorheen mr. P.M.E. Mohamed, thans procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 23 maart 2022;
- de door [gedaagde] op 6 april 2022 overgelegde productie;
- de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 14 april 2022.
1.2 [
Eiseres] is terechtzitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. [Gedaagde] is verschenen in persoon.
1.3
Gelijktijdig met de mondelinge behandeling van deze zaak heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden van de zaak van [eiser] tegen [gedaagde], met zaaknummer K.G. AUA202200775. In die zaak wordt ook vandaag vonnis gewezen.
1.4
Partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd – [eiseres] mede aan de hand van een overgelegde en voorgedragen pleitnota – en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen. Partijen hebben tevens de aan hen door het Gerecht gestelde vragen beantwoord.
1.5
Vonnis is bepaald op heden.
2.DE VASTSTAANDE FEITEN
2.1 [
Eiseres] is één van de zussen van [gedaagde]. Na het overlijden van de moeder van partijen op 21 november 2020 is [eiseres] in de tot de nalatenschap van de moeder behorende woning van de moeder aan de [adres] in Aruba (hierna: de woning) gaan wonen en heeft zij de sloten van de woning veranderd. De overige erfgenamen, waaronder [gedaagde], hebben hier geen toestemming voor verleend.
2.2
De nalatenschap van de moeder van partijen moet nog worden verdeeld. De erfgenamen, waaronder partijen, strijden over deze verdeling.
2.3
Op 26 april 2021 heeft [eiseres] de politie gebeld omdat [gedaagde] volgens haar bij de woning was gekomen om problemen te zoeken over de erfenis en de woning van de moeder. Blijkens de politiemutatie was [gedaagde] bij aankomst van de politie nog voor de woning aanwezig en was hij erg lastig en onder invloed van alcohol.
2.4
Op 8 en 9 mei 2021 heeft [eiseres] nogmaals de politie gebeld omdat [gedaagde] bij de woning zou zijn en problemen zou zoeken. De politie heeft [gedaagde] beide keren niet bij de woning aangetroffen.
2.5
Op 24 mei 2021 is de politie naar de woning gegaan omdat [gedaagde] voor het erf van de woning zou hebben geparkeerd, zodat [eiseres] niet het erf op kon gaan. Ter plaatse aangekomen was [gedaagde] niet aanwezig. Ook op 27 mei 2021 is de politie naar aanleiding van een melding van [eiseres] naar de woning gegaan. Volgens [eiseres] zou haar broer bij de woning zijn gekomen om problemen te zoeken, maar is hij weggegaan toen zij de politie belde.
2.6
Op 4 juni 2021 heeft [eiseres] wederom de politie gebeld, omdat zij iemand aan de buitendeur horen trekken. Eenzelfde melding heeft [eiseres] op 8 januari 2022 gedaan.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Naast verlof tot kosteloos procederen, vordert [eiseres] dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. [Gedaagde] verbiedt om gedurende één jaar na betekening van dit vonnis met [eiseres], op welke wijze dan ook, persoonlijk, schriftelijk of telefonisch in contact te treden of haar te volgen;
b. aan [gedaagde] een straatverbod oplegt, waarbij hij minstens 100 meter van de woning dient te blijven, althans 100 meter van [eiseres] verwijderd dient te blijven;
c. bepaalt dat [gedaagde] ten behoeve van [eiseres] een dwangsom verbeurt van Afl. 100,- voor iedere overtreding van het hiervoor gevorderde, tot een maximum van Afl. 5.000,-;
althans een zodanige beslissing zal nemen als het Gerecht in goede justitie mocht vermenen te behoren, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2 [
Eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] haar op systematische wijze bedreigt, de woning vandaliseert en haar intimideert. Zij vreest dat [gedaagde] zijn onrechtmatige handelen onverkort voortzet en dat de problemen met [gedaagde] uit de hand zullen lopen.
3.3 [
Gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4
Het Gerecht zal hierna, waar nodig, op de standpunten van partijen ingaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het spoedeisend belang van [eiseres] bij haar vorderingen volgt uit de aard van die vorderingen en de daaraan ten gronde gelegde stellingen.
4.2
In deze procedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, worden beoordeeld of de vorderingen van [eiseres] in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de gevraagde voorzieningen is gerechtvaardigd.
4.3
Vooropgesteld wordt dat een straat- en contactverbod een inbreuk vormen op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te bewegen respectievelijk om vrijelijk contact op te nemen met een ander. Voor het toewijzen van zulke ingrijpende maatregelen moet sprake zijn van feiten en omstandigheden die in hoge mate zo'n inbreuk rechtvaardigen, terwijl die maatregelen in beginsel niet voor onbepaalde tijd kunnen worden opgelegd. Daarbij dient in elk geval een reële dreiging te bestaan van actueel en toekomstig onrechtmatig handelen.
4.4
Naar het oordeel van het Gerecht is in dit geval niet aannemelijk geworden dat een vergaande maatregel als een contact- en gebiedsverbod is gerechtvaardigd. Voor dit oordeel is het volgende redengevend.
4.5
Hoewel het Gerecht voldoende is gebleken dat de verhoudingen tussen (onder meer) [eiseres] en [gedaagde] (vanwege de perikelen rond de nalatenschap van hun beider moeder) ernstig zijn verstoord en dat het niet onaannemelijk is dat [gedaagde] zich daarbij niet steeds even betamelijk heeft gedragen, is van zwaarwegende redenen die een straat- en contactverbod rechtvaardigen niet gebleken. Uit de door [eiseres] gestelde feiten en omstandigheden, die zij ter zitting heeft toegelicht, volgt naar het voorshands oordeel van het Gerecht niet dat sprake van systematisch bedreigen en intimideren door [gedaagde], zoals [eiseres] stelt. Niet alleen zijn de uit de overgelegde politiemutaties blijkende gedragingen goeddeels van meer dan een jaar geleden, ook blijkt daaruit niet van concrete bedreigende en/of intimiderende gedragingen door [gedaagde]. Dat [gedaagde] op 26 april 2021 volgens de politie erg lastig was, is daarvoor onvoldoende en voor wat betreft de meldingen van 4 juni 2021 en 8 januari 2022 geldt dat geen enkel aanknopingspunt is gebleken voor het oordeel dat het [gedaagde] was die aan de deur van de woning. De door [eiseres] ter zitting genoemde recentere incidenten (waarbij [gedaagde] de deur van de woning zou hebben kapot gemaakt, zijn middelvinger naar haar zou hebben opgestoken en een koffer met kleding van [eiseres] over de muur bij [eiser], een vriend van [eiseres], zou hebben gegooid) zijn verder door [gedaagde] gemotiveerd betwist en daarom vooralsnog niet aannemelijk geworden. Daarbij komt dat [eiseres] ter zitting slechts bloot heeft gesteld dat sprake is van een reële dreiging van toekomstig onrechtmatig handelen van [gedaagde] jegens haar en dat zij geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die een dergelijke conclusie rechtvaardigen. Tot slot geldt dat de stelling van [eiseres] dat [gedaagde] de woning ‘vandaliseert’ op geen enkele wijze is onderbouwd.
4.6
Het voorgaande brengt mee dat de door [eiseres] gevorderde voorzieningen worden afgewezen.
4.7
Uit het door [eiseres] overgelegde door de daartoe bevoegde instantie aan haar verstrekte bewijs van onvermogen blijkt dat zij de kosten van deze procedure niet kan dragen. Aan [eiseres] zal daarom verlof tot kosteloos procederen worden verleend.
4.8
In de aard van dit geschil en de relatie tussen partijen ziet het Gerecht aanleiding om de proceskosten te compenseren tussen partijen, aldus dat ieder van hen de eigen kosten draagt.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
5.1
verleent aan [eiseres] verlof tot kosteloos procederen;
5.2
wijst het overigens gevorderde af;
5.3
compenseert de proceskosten tussen partijen, aldus dat ieder van hen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.M. Tijhuis, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 4 mei 2022 in aanwezigheid van de griffier.