ECLI:NL:OGEAA:2022:201

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
AUA202200554
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een kortgedingverzoek om voorschot op schadevergoeding na ongeval

In deze zaak heeft eiseres, wonend in Aruba, een kortgeding aangespannen tegen de publiekrechtelijke rechtspersoon Het Land Aruba. Eiseres vorderde een voorschot op schadevergoeding naar aanleiding van een ongeval dat haar op 13 oktober 2019 was overkomen. Eiseres had eerder al een bodemprocedure aanhangig gemaakt waarin zij het Land aansprakelijk stelde voor de door haar geleden schade. In een eerder vonnis van 8 september 2021 was het Land veroordeeld om een voorschot van Afl. 25.000,- aan eiseres te betalen. Eiseres stelde dat zij door het beëindigen van haar arbeidsovereenkomst en een medische uitzending naar Colombia in financiële problemen was geraakt en vorderde nu een hoger voorschot op schadevergoeding.

Het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba heeft de vordering van eiseres afgewezen. Het Gerecht oordeelde dat eiseres geen nieuwe feiten of omstandigheden (nova) had aangevoerd die een wijziging van het eerdere vonnis rechtvaardigden. De omstandigheden die eiseres aanvoerde, zoals het opmaken van het eerder toegewezen voorschot en het verlies van inkomen, waren geen novum. Het Gerecht nam het eerdere vonnis als uitgangspunt en concludeerde dat de vordering van eiseres niet kon worden toegewezen. Eiseres werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van het Land op nihil werden begroot, aangezien het Land zich had laten vertegenwoordigen door een ambtenaar.

De uitspraak werd gedaan op 4 mei 2022 door mr. M.E.B. de Haseth, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting. De zaak illustreert de strikte toepassing van het begrip nova in kortgedingprocedures en de noodzaak voor eiseres om nieuwe feiten aan te voeren om haar vordering te onderbouwen.

Uitspraak

Vonnis van 4 mei 2022
Behorend bij K.G. nr. AUA202200554
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[EISERES],
wonend in Aruba,
eiseres,
hierna te noemen: [Eiseres],
gemachtigde: de advocaat mr. G. de Hoogd,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend in Aruba,
gedaagde,
hierna te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 4 maart 2022;
- de brief met producties van [eiseres], ingediend op 30 maart 2022;
- de brieven met producties van het Land, ingediend op 24 en op 30 maart 2022;
- de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 31 maart 2022, waarbij zijn verschenen [eiseres], bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd, en het Land, bij zijn gemachtigde voornoemd;
- de pleitnota’s van partijen.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Op 13 oktober 2019 is [eiseres] een ongeval overkomen. Verwezen wordt naar de hierover in het vonnis in kort geding van dit Gerecht van 8 september 2021 in zaaknummer AUA202101655 onder 2.2 tot en met 2.11 opgenomen feiten, die als hier herhaald en ingelast moeten worden beschouwd (zie 4.1).
2.2 [
Eiseres] heeft onder zaaknummer AUA202002457 een bodemprocedure bij dit Gerecht aanhangig gemaakt waarin zij het Land aansprakelijk stelt voor de door haar geleden schade als gevolg van het ongeval. Die zaak stond ten tijde van de mondelinge behandeling van deze zaak voor vonnis.
2.3
Op 18 juni 2021 heeft [eiseres] onder zaaknummer AUA202101655 een kortgedingprocedure aanhangig gemaakt waarin zij een voorschot heeft verzocht op vergoeding van de als gevolg van het ongeval geleden schade. [Eiseres] heeft haar vordering opgebouwd uit de volgende posten: “immateriële schade”, “verlies van inkomen”, “mantelzorg”, “ex art. 6:96 lid 2 sub b BW”, “vervoerskosten”, “overige schade” en “kosten voor een tweede medische opinie”. Bij voormeld vonnis van 8 september 2021 heeft het Gerecht het Land veroordeelt om bij wijze van voorschot op schadevergoeding onder algemene titel het bedrag van Afl. 25.000,- aan [eiseres] te betalen.
Daartoe heeft het Gerecht onder meer het volgende overwogen:
“Niet kan worden uitgesloten dat de door [eiseres] met betrekking tot het ongeval geëntameerde procedure tot aansprakelijkheid van het Land voor schade als gevolg van het ongeval een langdurige procedure gaat worden (met mogelijke bewijslevering, een mogelijk hoger beroep en/of een mogelijke schadestaatprocedure waarin ook weer de gewone bewijsregels van toepassing zijn). Een door het Land aan [eiseres] te betalen voorschot op schadevergoeding onder algemene titel is mede daarom op zijn plaats. Alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, waaronder met name begrepen de hiervoor onder 2.4 tot en met 2.11 omschreven schrijnende omstandigheden als gevolg van het ongeval [zie 2.1] en de omstandigheid dat naar het voorshandse oordeel van het Gerecht ook de aan [eiseres] door haar partner verleende mantelzorg voor vergoeding in aanmerking komt, stelt het Gerecht dat voorschot vast op in totaal Afl. 25.000,-“
2.4 [
Eiseres] is onder dekking van het AZV samen met haar partner als haar begeleider uitgezonden naar Colombia voor een second opinion, gedurende de periode augustus tot en met oktober 2021. In Colombia is [eiseres] opnieuw geopereerd.
2.5
Bij brief van 21 september 2021 heeft de Svb [eiseres] bericht dat haar recht op tegemoetkoming krachtens de Landsverordening ziekteverzekering op 14 oktober 2021 is geëxpireerd. Sindsdien heeft [eiseres] geen salaris meer ontvangen.
2.6
Op 25 februari 2022 heeft de werkgever de arbeidsovereenkomst met [eiseres] per 1 april 2022 opgezegd, met toepassing van de op 22 februari 2022 door de Directeur van de Directie Arbeid en Onderzoek verleende ontslagvergunning vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
Eiseres] vordert dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. het Land veroordeelt om aan [eiseres] te betalen bij wijze van voorschot op vergoeding van verlies van inkomen uit arbeid Afl. 26.628,70, althans een door het Gerecht te bepalen ander bedrag;
b. het Land veroordeelt om maandelijks aan [eiseres] te betalen bij wijze van voorschot op vergoeding van verlies van inkomen uit arbeid een bedrag gelijk aan het voormalige nettosalaris van [eiseres] ad Afl. 2.851,75 vanaf datum vonnis, althans een door het Gerecht te bepalen ander bedrag;
c. het Land veroordeelt om aan [eiseres] te betalen bij wijze van voorschot op vergoeding van mantelzorg Afl. 47.455,--, althans een door het Gerecht te bepalen ander bedrag;
d. het Land veroordeelt om aan [eiseres] te betalen bij wijze van voorschot op vergoeding van kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid ex artikel 6:96 lid 2 sub b. Afl. 406,04, althans een door het Gerecht te bepalen ander bedrag;
e. het Land veroordeelt om aan [eiseres] te betalen bij wijze van voorschot op vergoeding van de niet door AZV vergoedde kosten in verband met uitzending zijnde in ieder geval Afl. 4.788,61, althans een door het Gerecht te bepalen ander bedrag;
f. het Land veroordeelt in de proceskosten.
3.2 [
Eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat er, onder meer vanwege het beëindigen van haar arbeidsovereenkomst en een medische uitzending naar Colombia, geldnood is ontstaan, ten gevolge waarvan zij thans haar hypotheek niet meer kan betalen. [Eiseres] stelt meer schade te hebben geleden als gevolg van het ongeval dan wat er aan voorschotten is toegewezen en betaald, zodat een voorschot zoals thans gevorderd nodig is om haar financiële problemen het hoofd te bieden.
3.3
Het Land voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, althans het bedrag aan voorschot te matigen.

4.DE BEOORDELING

4.1
Voorop wordt gesteld dat partijen ter zitting te kennen hebben gegeven geen hoger beroep te hebben ingesteld tegen voormeld vonnis van 8 september 2021. Gesteld noch gebleken is dat bijzondere omstandigheden ertoe hebben geleid dat geen hoger beroep is ingesteld. Voorts zijn tussen dat vonnis en het aanhangig maken van dit kort geding slechts zes maanden verstreken. Zoals hiervoor onder 2.2 is vermeld, is ter zake van de onderliggende kwestie tussen partijen een bodemprocedure aanhangig, waarin – gelet op de stand van de procedure – in beginsel op korte termijn vonnis zal worden gewezen. Verder hebben partijen ter zitting uitdrukkelijk de wens te kennen gegeven dat het vonnis van 8 september 2021 als uitgangspunt heeft te gelden in deze procedure.
Gelet op al het vorenoverwogene, zal het Gerecht bij zijn beslissingen in deze procedure het vonnis van 8 september 2021 als uitgangspunt nemen, behoudens voor zover sprake is van feiten en omstandigheden die in de tot dat vonnis leidende procedure niet in aanmerking konden worden genomen, doordat zij zich eerst na de behandeling van de zaak in dat kort geding hebben voorgedaan, zogenoemde nova.
4.2
Naar het oordeel van het Gerecht heeft [eiseres] aan haar vordering geen nova ten grondslag gelegd. Dat [eiseres] het aan haar betaalde voorschot, zoals bij het vonnis van 8 september 2021 toegewezen, heeft opgemaakt, zoals gesteld, is geen novum in vorenbedoelde zin. De medische uitzending naar Colombia in het najaar van 2021 en de daarmee verband houdende kosten zijn dat evenmin, reeds omdat deze uitzending, gelet op het in het vonnis van 8 september 2021 onder 2.11 overwogene, ten tijde van de mondelinge behandeling in die procedure reeds bekend was en bovendien, als opgenomen in dat vonnis, kennelijk heeft meegewogen in de gegeven beslissing. Ten slotte kan ook de omstandigheid dat [eiseres] met ingang van 14 oktober 2021 geen inkomen meer ontvangt, als novum worden aangemerkt. Het is een feit van algemene bekendheid dat een uitkering vanwege arbeidsongeschiktheid tot maximaal twee jaar wordt toegekend, en dat een werkgever in de regel een ontslagvergunning verleend krijgt in geval van langdurige aaneengesloten arbeidsongeschiktheid als gevolg van een ongeval. Ten tijde van de mondelinge behandeling in de voorgaande procedure op 29 juli 2021, was de termijn van twee jaren op tweeëneenhalve maand na verstreken. Het kan dan ook niet anders, dan dat de omstandigheid dat [eiseres] op enig moment voordat een einduitspraak in de bodemprocedure wordt gedaan van inkomen verstoken zal komen te staan, heeft meegewogen in de beslissing van 8 september 2021. Het Gerecht neemt verder nog in aanmerking dat in deze stand van de procedures nog niet vast is komen te staan wat de – blijvende – medische beperkingen van [eiseres] als gevolg van het ongeval zijn en welke betekenis deze hebben voor haar arbeidsbeperkingen, en daarmee het verlies aan verdienvermogen. Overigens heeft het Land ter zitting onweersproken gesteld dat [eiseres] aanspraak heeft op een bijstands- of gehandicaptenuitkering.
4.3
Gelet op het voorgaande, wordt de vordering afgewezen.
4.4 [
eiseres] zal, als in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding, die aan de zijde van het Land worden begroot op nihil, nu het Land zich heeft doen vertegenwoordigen door een ambtenaar in zijn dienst.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
5.1
wijst af het door [eiseres] verzochte;
5.2
veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure, die tot aan deze uitspraak aan de kant van het Land worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 4 mei 2022 in aanwezigheid van de griffier.