1.2Aan de bestreden beslissing is ten grondslag gelegd dat er geen causaal verband kan worden vastgesteld tussen de schouderklachten en verminderde belastbaarheid van appellante na 23 mei 2018 en het ongeval dat haar op 22 februari 2018 is overkomen.
Ter onderbouwing hiervan heeft de bank aangevoerd:
- dat appellante, een 72-jarige schoonmaakster in vliegtuigen, op 22 februari 2018 tijdens het afdalen van de trap van het vliegtuig, is gevallen,
- dat zij zich de volgende dag heeft ziekgemeld wegens klachten aan haar rechterarm,
- dat zij, zonder eerst te zijn gecontroleerd door de artsen van de bank, naar Colombia is gegaan en aldaar een MRI heeft laten maken van haar rechterschouder,
- dat in Colombia als diagnoses werden gesteld, ‘Rotator Cuff laesie’ met rond de pees van de biceps ‘tenosinovitis’ en in de spier een ontsteking ‘myositis’ genaamd,
- dat de orthopeed in Colombia ook heeft geconstateerd dat sprake is van ‘hipotrofia del deltoides’, zijnde verminderde spiermassa,
- dat appellante bij terugkeer in Aruba zich op 21 maart 2018 opnieuw ziek heeft gemeld bij de bank vanwege klachten aan de rechterarm,
- dat appellante tijdens het controleconsult een bedrijfsongevallenformulier heeft ingeleverd en dat de bank deze claim heeft gehonoreerd,
-dat de bank appellante ingaande 16 april 2018 volledig arbeidsgeschikt heeft verklaard,
- dat appellante op 16 april 2018 haar werkzaamheden niet heeft hervat en doorlopend arbeidsongeschikt is gebleven,
- dat de bank haar claim op basis van de LvOv met ingang van 22 mei 2018 heeft omgezet in een claim op basis van de Landsverordening Ziekteverzekering (LvZv), omdat de bank heeft geconcludeerd dat na verloop van drie maanden geen direct verband meer kon worden gelegd tussen de aanhoudende klachten en het appellante overkomen ongeval, mede vanwege de pre-existente degeneratieve afwijkingen in haar rechterschouder,
- dat appellante is gecontroleerd onder ziektemeldingskaart 742305, die per 22 mei 2020 is geëxpireerd.
De bank concludeert dat de bestreden beslissing op goede gronden is gestoeld en dat het beroep van appellante dan ook ongegrond moet worden verklaard.
2. In geschil is de vraag of de bank in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat er geen causaal verband meer bestaat tussen het appellantes overkomen bedrijfsongeval en haar voortdurende klachten. Bij de beoordeling neemt het College het volgende in aanmerking.