ECLI:NL:OGEAA:2022:183

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
AUA201904143
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
  • E. de Cuba
  • H. Dirksz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over ziekengeld en arbeidsongeschiktheid in het kader van de Landsverordening Ziekteverzekering

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, staat de vraag centraal of de Sociale Verzekeringsbank terecht heeft besloten om appellant geen ziekengeld uit te keren op basis van zijn loon bij een nieuwe werkgever. Appellant, die op 14 oktober 1957 in Nederland is geboren en op 4 juni 2020 is overleden, had zich op 20 juni 2019 arbeidsongeschikt gemeld. Hij was op dat moment in dienst bij Cafe Plaza, maar had per 1 juli 2019 een nieuwe arbeidsovereenkomst bij Geveltechniek [MA] NV. De bank heeft echter geoordeeld dat appellant geen recht had op ziekengeld van de nieuwe werkgever, omdat zijn ziekte al bestond op het moment van indiensttreding bij Geveltechniek.

De appellant heeft tegen deze beslissing beroep aangetekend, waarbij hij aanvoert dat hij recht heeft op ziekengeld onder de nieuwe werkgever, omdat hij pas na zijn indiensttreding ziek is geworden. De bank heeft in haar verweer gesteld dat appellant al ziek was op het moment van indiensttreding bij Geveltechniek en dat hij tot zijn overlijden ziekengeld ontving op basis van zijn vorige werkgever. Het College van Beroep heeft de argumenten van beide partijen gehoord en geconcludeerd dat de bank in redelijkheid heeft kunnen besluiten om appellant geen ziekengeld toe te kennen onder de nieuwe werkgever.

De uitspraak van het College van Beroep op 28 april 2022 bevestigt dat het beroep van appellant ongegrond is verklaard. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee leden van het College, waarbij de secretaris aanwezig was. De uitspraak is van belang voor de interpretatie van de Landsverordening Ziekteverzekering, met name in gevallen waarin de ziekte al bestond voor de indiensttreding bij een nieuwe werkgever.

Uitspraak

Uitspraak van 28 april 2022
CVB nr. AUA201904143

COLLEGE VAN BEROEP

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening Ziekteverzekering (LvZv) van:

[APPELLANT],

vertegenwoordigd door zijn weduwe [A], hierna: de weduwe,
APPELLANT,
gemachtigde: [A],
tegen de beslissing van 1 november 2019 van

DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK,

gevestigd te Aruba,
VERWEERDER, hierna te noemen de bank,
gemachtigde: de advocaat mr. M.D. Tromp.

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 1 november 2019, door appellant ontvangen op 5 november 2019, heeft de bank besloten dat appellant geen recht heeft op een tegemoetkoming overeenkomstig de LvZv in verband met arbeidsongeschiktheid wegens darmklachten onder de werkgever Geveltechniek [MA], omdat deze ziekte al bestond toen appellant bij die werkgever in dienst trad.
Hiertegen heeft appellant op 22 november 2019 beroep aangetekend bij dit College.
De bank heeft op 18 februari 2020 een verweerschrift ingediend.
Bij emailbericht van 16 november 2020 heeft de weduwe het College bericht dat appellant op 4 juni 2020 is overleden, en dat zij doorgaat met de zaak.
Het beroep van appellant is behandeld op de bijeenkomst van 27 mei 2021, waar zijn verschenen voor de bank, [A], juridisch adviseur, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. Appellant is via videoconference verschenen bij zijn weduwe, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd.

OVERWEGINGEN

Standpunten van partijen

1.1
Appellant kan zich niet verenigen met de beslissing van de bank om hem geen ziekengeld toe te kennen onder de nieuwe werkgever, en heeft zich daarbij op het standpunt dat deze beslissing ondeugdelijk is gemotiveerd en geen steun vindt in de wet.
Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij reeds vanaf 31 oktober 2014 als arbeider bij de bank was ingeschreven en dat hij zich op 20 juni 2019 arbeidsongeschikt heeft gemeld. Hij werkte toen nog bij [X], maar zou met ingang van 1 juli 2019 bij Geveltechniek [MA] NV beginnen. De ziekte is niet ontstaan voordat hij de hoedanigheid van arbeider in de zin van de LvZv bezat. Appellant heeft dan ook met ingang van 1 juli 2019 recht op tegemoetkoming onder zijn nieuwe werkgever, aldus appellant.
1.2
Aan de bestreden beslissing is ten grondslag gelegd, dat appellant onder de nieuwe werkgever geen recht op tegemoetkoming heeft, omdat de ziekte reeds bestond op het moment van indiensttreding bij deze werkgever.
Ter zitting heeft verweerder hier nog aan toegevoegd, dat appellant tot zijn overlijden ziekengeld heeft ontvangen op grond van zijn loon bij de vorige werkgever. Appellant heeft geen recht op ziekengeld berekend op basis van het dagloon dat hij bij zijn nieuwe werkgever zou gaan verdienen.
Het geschil
2.2
Ter beoordeling ligt ten eerste voor de vraag of de bank terecht heeft besloten om appellant geen ziekengeld uit te keren gebaseerd op zijn loon bij de nieuwe werkgever. Eventueel komt dan aan de orde of en zo ja, aan welke derde het verschil in ziekengeld dient te worden uitbetaald. Bij de beoordeling neemt het College het volgende in aanmerking.
Het wettelijk kader
3.1
Ingevolge artikel 1 van de LvZv wordt – voor zover hier van belang – onder “werkgever” verstaan, iedere natuurlijke of rechtspersoon die hier te lande een of meer arbeiders arbeid doet verrichten, onder “arbeider”, een ieder die voor een werkgever in dienstverband of persoonlijk in aangenomen werk arbeid verricht, en onder “loon”, elke uitkering in welke vorm ook welke de arbeider als vergoeding voor zijn arbeid ten laste van zijn werkgever geniet.
3.2
Ingevolge artikel 2, eerste lid van de LvZv, stellen werkgever en arbeider bij de aanvang van het dienstverband, en telkens wanneer het loon gewijzigd wordt, het dagloon vast met inachtneming van het daaromtrent in artikel 1 bepaalde.
3.3
Ingevolge artikel 3, eerste lid van de LvZv, heeft de arbeider in geval van ziekte krachtens de bepalingen van deze landsverordening en ongeacht het voortduren van het dienstverband tegenover de bank recht op tegemoetkoming, bestaande uit uitkeringen in geld.
3.4
Ingevolge artikel 5, eerste lid van de LvZv heeft de arbeider die als gevolg van ziekte arbeidsongeschikt is, recht op een uitkering in geld, ziekengeld genaamd, vanaf de vierde dag van de ziektemelding. De arbeider meldt zich daartoe op de eerste dag van de ziekte bij de bank. Het recht op ziekengeld ter zake van eenzelfde ziekteoorzaak vervalt na twee jaren. Ingevolge het tweede lid bedraagt het ziekengeld bedraagt per dag 80% van het dagloon.
3.5
In artikel 7 van de LvZv zijn de gevallen opgenomen, waarin een arbeider geen recht op tegemoetkoming kan doen gelden. Voor zover hier van belang bepaalt artikel 7, eerste lid en onder a, dat de arbeider geen recht op tegemoetkoming heeft indien de afwijking reeds bestond of de ziekte is ontstaan op een tijdstip waarop de arbeider niet de hoedanigheid van arbeider in de zin van deze landsverordening bezat.
De feiten
4.1
Appellant, geboren op 14 oktober 1957 in Nederland en overleden op 4 juni 2020, is op 1 november 2014 in dienst getreden bij Cafe Plaza en werd bij de bank ingeschreven als verzekerde tegen een dagloon van Afl. 107,54.
4.2
Op 20 juni 2019 meldde appellant zich bij de bank arbeidsongeschikt. Hij werd gecontroleerd onder ziektemeldingskaart 788513. Tijdens het controleconsult op 25 juni 2019 legde appellant een medische verklaring van de zaalarts over, waarin staat dat bij appellant sprake is van een adenocarcinoom van de maag of lymfoom. Appellant vertelde toen dat werkzaam was als bartender bij Cafe Plaza.
4.3
Tijdens het controleconsult op 5 juli 2019 vertelde appellant dat hij door de AZV naar Colombia werd verwezen voor verdere medische behandeling. Appellant vertelde toen niet dat zijn dienstbetrekking bij Plaza Cafe was geëindigd.
4.4
Op 12 augustus 2019 werd appellant ziekgemeld onder werkgever Geveltechniek [MA] NV ([MA]).
4.5
Cafe Plaza heeft bij emailbericht van 8 oktober 2019 appellant met ingang van 31 juli 2019 bij de bank uitgeschreven. Bij emailbericht van 31 oktober 2019 heeft Cafe Plaza appellant met ingang van 30 juni 2019 bij de bank uitgeschreven.
4.6
Bij inschrijvingsformulier van 27 juni 2019 heeft [MA] appellant ingeschreven met ingang van 1 juli 2019, tegen een bruto maandloon van Afl. 5.000,- en een verzekerd dagloon van Afl. 230,77.
4.7
Bij de bestreden beslissing heeft de bank besloten dat appellant geen recht heeft op een tegemoetkoming overeenkomstig de LvZv in verband met arbeidsongeschiktheid wegens darmklachten onder de werkgever [MA], omdat deze ziekte al bestond toen appellant bij die werkgever in dienst trad.
4.8
Op 5 november 2019 is voor appellant bij de bank een aanvraag ingediend tot een directe uitkering.
De beoordeling
5.1
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de bijeenkomst, stelt het College vast, dat appellant zich op 20 juni 2019 ziek heeft gemeld wegens darmklachten, en dat hij hierna voortdurend arbeidsongeschikt is gebleven. Verder is niet in geschil dat appellant bij zij formele indiensttreding bij [MA], al arbeidsongeschikt was en van de bank ziekengeld op basis van zijn dagloon bij zijn vorige werkgever, ontving.
5.2
Met de bank is het College van oordeel, dat appellant geen recht heeft op ziekengeld op basis van zijn dagloon bij [MA], omdat hij bij zijn indiensttreding bij die werkgever al ziek was. Wat betreft zijn arbeidsrelatie met [MA] geldt immers, dat zijn ziekte reeds bestond op het tijdstip dat hij de hoedanigheid van arbeider bij [MA] bezat. Een arbeider in de zin van de LvZv is de werknemer die door de werkgever als zodanig bij de bank is ingeschreven. Appellant is vanaf 1 juli 2019 ingeschreven als arbeider bij [MA], en had vóór die datum die hoedanigheid niet.
Dat appellant vanaf 2014 onafgebroken, maar bij verschillende werkgevers, bij de bank als arbeider stond ingeschreven, maakt dit niet anders.
5.3
Naar het oordeel van het College volgt uit het voorgaande dat de bank in redelijkheid heeft kunnen beslissen appellant geen tegemoetkoming onder zijn nieuwe werkgever toe te kennen. Aan de vraag of een derde, zoals in dit geval de weduwe, aanspraak kan maken op het innen van enige ziekengeld, komt het College niet toe.
6. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep van appellant ongegrond is.
3.DE BESLISSING
Het College:
- verklaart het beroep van appellant ongegrond.
Aldus gegeven op 28 april 2022 door mr. N.K. Engelbrecht, voorzitter, E. de Cuba en H. Dirksz, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris.