ECLI:NL:OGEAA:2022:182

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
AUA201904031
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
  • J.R. Geerman
  • E. de Cuba
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de bank om ongevallengeld om te zetten in een uitkering ineens

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, staat de vraag centraal of de Sociale Verzekeringsbank (SVB) in redelijkheid heeft kunnen weigeren het ongevallengeld van de appellant om te zetten in een uitkering ineens. De appellant, die sinds 1998 een uitkering ontvangt vanwege een bedrijfsongeval, heeft op 8 juli 2019 verzocht om zijn ongevallengeld om te zetten in een eenmalige uitkering, omdat hij van plan was terug te keren naar Colombia. De bank heeft dit verzoek op 30 oktober 2019 afgewezen, met als argument dat de appellant ten tijde van zijn verzoek nog in Aruba woonde en dat zijn situatie geen buitengewoon geval vormde dat een omzetting rechtvaardigde.

De appellant heeft op 18 november 2019 beroep aangetekend tegen deze beslissing. Tijdens de behandeling van de zaak op 27 mei 2021 heeft de appellant, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Hij betoogde dat de bank een verkeerde interpretatie had van de relevante wetgeving, specifiek artikel 5 lid 7 onder b van de Landsverordening Ongevallenverzekering (LvOv). De bank heeft echter gesteld dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor omzetting, aangezien hij nog ingeschreven stond in Aruba en niet aan de vereiste termijn van verblijf in het buitenland voldeed.

Het College van Beroep heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de bank op goede gronden heeft geweigerd het ongevallengeld om te zetten. De appellant had niet aangetoond dat zijn situatie een buitengewoon geval vormde, en de bank had het recht om de fiscale woonplaats in haar beoordeling mee te nemen. De beslissing van de bank werd derhalve als rechtmatig beschouwd, en het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 28 april 2022
CVB nr. AUA201904031

COLLEGE VAN BEROEP

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening Ongevallenverzekering (LvOv) van:

[Appellant],

wonende in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: [A],
tegen de beslissing van 30 oktober 2019 van

DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK,

gevestigd te Aruba,
VERWEERDER, hierna te noemen de bank,
gemachtigde: de advocaat mr. M.D. Tromp.

PROCESVERLOOP

Bij voornoemde beslissing van 30 oktober 2019 (hierna: de bestreden beslissing), door appellant ontvangen op 1 november 2019, heeft de bank besloten dat het ongevallengeld waartoe appellant gerechtigd is niet wordt omgezet in een uitkering ineens.
Tegen de bestreden beslissing heeft appellante op 18 november 2019 beroep aangetekend.
Op 10 februari 2020 heeft de bank een verweerschrift ingediend.
Het beroep van appellante is op de bijeenkomst van 27 mei 2021 van dit College behandeld, waar zijn verschenen appellante in persoon, bijgestaan door de heer [A] en voor de bank [B], juridisch adviseur bijgestaan door de advocaat voornoemd.

OVERWEGINGEN

Standpunten van partijen

1.1
Appellant kan zich niet verenigen met de beslissing van de bank en heeft zich daarbij -samengevat- op het standpunt gesteld dat de bank uitgaat van een verkeerde lezing van artikel 5 lid 7 onder b LvOv. Appellante is van mening dat uitkering van het ongevallengeld ineens wel degelijk mogelijk is indien appellant geen Nederlander is en zich buiten Aruba gaat vestigen. Aan deze voorwaarden is in zijn geval voldaan, aldus appellant.
1.2
Aan de bestreden beslissing is ten grondslag gelegd dat hetgeen appellant in zijn verzoek heeft aangevoerd, niet kan worden aangemerkt als een buitengewoon geval dat een omzetting van het ongevallengeld in een omkering ineens kan rechtvaardigen.
Bij verweer heeft de bank hier aan toegevoegd, dat appellant ten tijde van zijn verzoek, nog in Aruba was gevestigd. Aan zijn verzoek heeft hij ten grondslag gelegd, dat het ongevallengeld niet toereikend is om al zijn kosten te betalen. Dit levert volgens de bank geen buitengewoon geval op, omdat de LvOv de arbeider geen bestaansminimum garandeert. De bank is verder van mening dat hoewel appellant voornemens was om zich in het buitenland te vestigen hij nog steeds ingeschreven stond in Aruba, zodat zijn verzoek niet op grond van artikel 5 lid 7 onder b LvOv kon worden beoordeeld. In dergelijke gevallen geldt dat de bank de fiscale woonplaats hanteert in zijn beoordeling en dat appellant minimaal 6 maanden in het buitenland woonachtig dient te zijn. De bestreden beslissing is op goede gronden gestoeld en het beroep dient ongegrond te worden verklaard, aldus de bank.
Het geschil
2. Ter beoordeling ligt voor de vraag of de bank in redelijkheid heeft kunnen weigeren het ongevallengeld waartoe appellant gerechtigd is, om te zetten in een uitkering ineens. Bij de beoordeling neemt de bank het volgende in aanmerking.
De feiten
3.1
Appellant ontvangt sinds 1998 maandelijks een uitkering vanwege een bedrijfsongeval dat hem op 1 december 1998 is overkomen.
3.2
De arbeidsongeschiktheid is door een controlerende arts van de bank op 100% vastgesteld.
3.3
Het maandelijkse ongevallengeld is op 80% van zijn laatstgenoten vastgesteld zijnde een bedrag van Afl. 1.524,89 per maand Na aftrek van belastingen en premies sociale verzekeringen blijft een nettobedrag over van Afl. 1.140,31.
3.4
Bij brief van 8 juli 2019 heeft appellant de bank verzocht hem het ongevallengeld om te zetten in een uitkering ineens, omdat hij voornemens is terug te gaan naar zijn land van herkomst, in dit geval Colombia, omdat het ongevallengeld zijn kosten van levensonderhoud alhier niet dekt en de kosten in Colombia lager zijn.
3.5
Appellant heeft zich op 6 november 2019 uit het bevolkingsregister alhier uitgeschreven, en woont sindsdien in Medellin, Colombia.
Het wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 3, eerste lid van de LvOv heeft de arbeider aan wie een ongeval is overkomen, krachtens de bepalingen van deze landsverordening en ongeacht het voortduren van het dienstverband, tegenover de bank recht op tegemoetkoming, bestaande uit uitkeringen in geld.
4.2
Ingevolge artikel 5, eerste lid van de LvOv heeft de arbeider die als gevolg van het ongeval geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, recht op een uitkering in geld, ongevallengeld genaamd, met ingang van de dag na die van de melding van het ongeval bij de bank. Ingevolge het tweede lid bedraagt het ongevallengeld gedurende de eerste 52 weken 100% van het dagloon. Voor de verdere duur bedraag het ongevallengeld 80% van het dagloon.
4.3
Ingevolge artikel 5 zevende lid onder a van de LvOv kan – voor zover hier van belang – het ongevallengeld bij een arbeidsongeschiktheid dat langer dan 52 weken heeft bestaan en vermindering niet te verwachten is, en welke 30% of hoger is slechts in buitengewone gevallen in een bedrag ineens worden omgezet. Dit gebeurt op verzoek van de arbeider en wordt beoordeeld door de bank.
4.4
Ingevolge artikel 5 zevende lid onder b van de LvOv kan indien de arbeider geen Nederlander is en zich vestigt of heeft gevestigd in een plaats buiten Aruba, het ongevallengeld waartoe hij gerechtigd is worden omgezet in een bedrag ineens.
De beoordeling
5.1
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de bijeenkomst stelt het College vast, dat appellant ten tijde van zijn verzoek nog woonachtig was en ingeschreven stond in Aruba. Zijn verzoek is dan ook terecht niet op grond van artikel 5 lid 7 onder b van de LvOv beoordeeld.
5.2
Dan is de vraag of de bank in redelijkheid heeft geoordeeld dat het geval van appellant geen buitengewoon geval is dat een uitkering ineens rechtvaardigt, als bedoeld in artikel 5, lid 7 sub a van de LvOv.
Het College overweegt dat het enkel niet kunnen voorzien in de kosten van levensonderhoud, mede ter bescherming van de arbeider -ook tegen zichzelf-, onvoldoende is om als buitengewoon geval aan te merken. Hoewel de LvOv geen bestaansminimum garandeert, het ongevallengeld bedraagt immers uiteindelijk 80% van het laatstgenoten loon, is het wel een maandelijkse compensatie van loonderving. Bij een uitkering ineens bestaat het risico van verkwisting, met als gevolg dat de arbeider vervolgens niets overhoudt. Naar het oordeel van het College heeft de bank dan ook in redelijkheid mogen beslissen dat de door appellant aangevoerde gronden geen buitengewoon geval vormen op grond waarvan zijn ongevallengeld in een uitkering ineens had moeten worden omgezet.
5.3
Gelet hierop is het College van oordeel dat de bank op goede gronden heeft geweigerd het ongevallengeld waartoe de appellant gerechtigd is, zolang hij nog in Aruba woonde, in een uitkering ineens om te zetten.
5.4
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.

DE BESLISSING

Het College:
- verklaart het beroep van appellant ongegrond.
Aldus gegeven op 28 april 2022 door mr. N.K. Engelbrecht, voorzitter, J.R. Geerman en E. de Cuba, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris.