ECLI:NL:OGEAA:2022:177

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
AUA202201332
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over ontruiming van woning en betaling van geldbedrag uit nalatenschap

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, hebben eisers, een groep van veertien erfgenamen, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, die in de woning van de overleden erflater Ramon Basilio Hadelino Pourrier verbleef. De eisers vorderen ontruiming van de woning en betaling van een bedrag van Afl. 44.480,13, dat gedaagde van de bankrekening van de erflater heeft opgenomen zonder toestemming van de erfgenamen. De procedure begon met een verzoekschrift op 16 mei 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 2 juni 2022. De rechter heeft op 22 juni 2022 vonnis gewezen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de erflater is op 28 maart 2020 overleden zonder een testament achter te laten. Gedaagde had een affectieve relatie met de erflater en verbleef in de woning, maar na zijn overlijden heeft zij zonder recht of titel in de woning verbleven. De eisers hebben de nalatenschap van de erflater zuiver aanvaard en vorderen nu ontruiming van de woning, omdat gedaagde zonder recht gebruik maakt van de woning en ook een aanzienlijk bedrag van de bankrekening van de erflater heeft opgenomen.

De rechter oordeelt dat de beschermende bepalingen van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing zijn, omdat de erflater vóór de inwerkingtreding van deze bepalingen is overleden. Gedaagde kan zich niet beroepen op de rechten die aan een echtgenoot toekomen. De rechter heeft geoordeeld dat gedaagde de woning binnen zes weken moet ontruimen en het bedrag van Afl. 44.480,13 aan de erfgenamen moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten worden ook aan gedaagde opgelegd.

Uitspraak

Vonnis van 22 juni 2022
Behorend bij K.G. nr. AUA202201332
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:

1.[naam eisers 1]

2. [naam eisers 2],
3. [naam eisers 3],
4. [naam eisers 4],
5. [naam eisers 5],
6. [naam eisers 6],
7. [naam eisers 7],
8. [naam eisers 8],
9. [naam eisers 9],
10. [naam eisers 10],
11. [naam eisers 11],
12. [naam eisers 12],
13. [naam eisers 13],
14. [naam eisers 14],
allen wonend te Aruba,
hierna gezamenlijk: [eisers],
gemachtigde: mr. L.J. Pieters,
tegen:
[naam gedaagde],
wonend te Aruba,
hierna: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 16 mei 2022,
- de mondelinge behandeling van 2 juni 2022, waarbij eisers sub 1, 2, 4 en 7 bijgestaan door hun gemachtigde en [gedaagde] zijn verschenen. De gemachtigde van [eisers] heeft pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd.
1.2
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.DE FEITEN

2.1
Wijlen Ramon Basilio Hadelino Pourrier (hierna: erflater) is op 28 maart 2020 in Aruba overleden. Erflater was ten tijde van zijn overlijden niet gehuwd en is nimmer gehuwd geweest.
2.2
Erflater heeft niet bij uiterste wil over zijn nalatenschap beschikt. [eisers] zijn erfgenamen van erflater. Naast [eisers] zijn ook [naam erfgenaam 1], [naam erfgenaam 2] en [naam erfgenaam 3] erfgenaam. De erfgenamen hebben de nalatenschap van erflater zuiver aanvaard.
2.3
Tot de nalatenschap van erflater behoort onder meer:
- een perceel eigendomsgrond groot 182 m² gelegen te [adres perceel], kadastraal bekend als Eerste Afdeling, Sectie F, nummer [kadastraal nummer] (hierna: de woning) en;
- het banksaldo per 28 maart 2020 van Afl. 51.787,51.
2.4
Erflater en [gedaagde] hadden een affectieve relatie en woonden samen als waren zij gehuwd in de woning.
2.5
Na het overlijden van erflater is [gedaagde] in de woning blijven wonen.
2.6 [
gedaagde] heeft het banksaldo per 28 maart 2020 geheel opgenomen.
2.7
Bij brief van 19 januari 2021 van de (voormalig) gemachtigde van [eisers] is [gedaagde] gesommeerd om uiterlijk op 31 maart 2021 de woning te ontruimen en het banksaldo van Afl. 51.787,51 minus de door [gedaagde] betaalde begrafeniskosten van erflater te storten op de derdenrekening van de gemachtigde van [eisers]

3.HET GESCHIL

3.1 [
eisers] vorderen, naar het gerecht begrijpt, -samengevat- dat het gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. [gedaagde] veroordeelt om de woning, met alle daarin aanwezige personen en goederen, voor zover de goederen niet deel uitmaken van de nalatenschap, te ontruimen binnen één maand na betekening van dit vonnis en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van [eisers] te stellen;
b. [gedaagde] veroordeelt om een bedrag van Afl. 44.480,13 aan de erfgenamen te voldoen door overmaking van dit bedrag op de bankrekening van erflater, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2021 tot de dag van betaling;
c. bepaalt dat een dwangsom wordt verbeurd van Afl. 500,- per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] in gebreke blijft om binnen 14 dagen aan de vordering onder a. te voldoen;
d. althans een voorziening treft die het gerecht passend acht;
e. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
3.2
Zij leggen daaraan ten grondslag dat [gedaagde] zonder recht of titel gebruik maakt van de woning en dat [gedaagde] in de periode van 28 maart tot 20 april 2020 zonder toestemming en medeweten van de erfgenamen in totaal een bedrag van Afl. 51.787,51 van de bankrekening van erflater heeft opgenomen.
3.3 [
gedaagde] heeft verweer gevoerd.
3.4
Het gerecht zal hierna, waar nodig, op de standpunten van partijen ingaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening is door [gedaagde] niet bestreden en volgt ook uit de aard van de vorderingen. Dat bestaat hierin dat [eisers] de woning willen opknappen, verkopen en de opbrengst willen verdelen tussen de deelgenoten en [gedaagde] mogelijk nog een geldbedrag onder zich heeft dat aan de deelgenoten toekomt.
4.2
De vraag die vervolgens voorligt is of met voldoende zekerheid te verwachten is dat in een (eventueel) tussen partijen nog te voeren bodemprocedure gelijksoortige vorderingen zullen worden toegewezen.
4.3 [
gedaagde] heeft als verweer aangevoerd dat zij en erflater vierentwintig jaar in de woning hebben samengewoond als waren zij gehuwd, waarbij erflater kostwinner was en [gedaagde] de huishouding voerde. Verder heeft zij (financieel) bijgedragen aan de totstandkoming van de woning. Voor zover het verweer van [gedaagde] moet worden opgevat als een beroep op de beschermende bepalingen in afdeling 2 van Titel 3 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), in het bijzonder op het wettelijk recht van de echtgenoot op de vestiging van een vruchtgebruik van de echtelijke woning (artikel 4:29 BW) en dat zij op grond van artikel 4:30b BW moet worden gelijkgesteld met een echtgenoot, overweegt het gerecht het volgende.
4.4
Artikel 81 van de Landsverordening overgangsbepalingen nieuw BW bepaalt dat afdeling 2 van titel 3 van Boek 4 BW uitsluitend van toepassing is indien de erflater na het in werking treden van de Landsverordening van 23 september 2016 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (AB 1989 no. GT 100) in verband met een aantal onderwerpen die nog een regeling of aanpassing in het Burgerlijk Wetboek van Aruba behoeven, is overleden. Deze laatst genoemde Landsverordening is op 1 september 2021 in werking getreden. Nu erflater vóór 1 september 2021 is overleden kan [gedaagde] geen recht ontlenen aan de beschermende bepalingen in afdeling 2 van Titel 3 van Boek 4 BW en kan zij niet gelijk worden gesteld met een echtgenoot in de zin van deze bepalingen. Het beroep slaagt dus niet. Op haar situatie is het oude erfrecht van toepassing die dergelijke beschermende bepalingen niet kent.
4.5
Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat zij in de woning heeft geïnvesteerd door te betalen voor de fundering van de woning, voor het gebruikte ijzer en voor het laten plaatsen van blokken en zelf heeft geschuurd en geverfd, maar dat zij geen bonnen meer heeft van deze investeringen. [eisers] hebben de stellingen van [gedaagde] betwist en het gerecht acht die zonder nadere onderbouwing voorshands niet aannemelijk, temeer nu [gedaagde] ter zitting heeft verklaard dat erflater kostwinner was en zij geen inkomsten genereerde. Maar wat daar ook van zij, een mogelijke vordering van [gedaagde] op de nalatenschap op grond van ongerechtvaardigde verrijking doet niet af aan de omstandigheid dat [gedaagde] geen recht heeft om in de woning te blijven wonen.
4.6
De conclusie luidt voorshands, hoe onverkwikkelijk deze situatie ook is voor [gedaagde], dat zij zonder recht of titel in de woning verblijft. Dit betekent dat de vordering tot ontruiming voor toewijzing gereed ligt. Het gerecht zal de ontruimingstermijn bepalen op zes weken na betekening van dit vonnis.
4.7
Ten overvloede merkt het gerecht op dat uit het eerste lid van artikel 556 Rv. volgt dat [eisers] de ontruiming niet zelf ter hand mogen nemen, en dat gedwongen ontruiming het exclusieve terrein is van de deurwaarder. [eisers] hebben voldoende aan dit vonnis om de deurwaarder in te schakelen als [gedaagde] niet vrijwillig tot nakoming van de uit dit vonnis voortvloeiende verplichting tot ontruiming overgaat. De deurwaarder behoeft geen rechterlijke machtiging om de hulp van de sterke arm van politie en justitie in te roepen indien [gedaagde] medewerking aan de ontruiming weigert. Die bevoegdheid ontleent de deurwaarder immers rechtstreeks aan artikel 557 Rv., waarin artikel 444 Rv. van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Het gerecht zal al in dit vonnis toestemming verlenen voor de vertegenwoordiging als bedoeld in artikel 557 jo. 444 lid 2 Rv.
4.8 [
eisers] stellen verder dat [gedaagde] een bedrag van Afl. 51.787,38 van de bankrekening van erflater heeft opgenomen. Het betrof volgens [eisers] geen en/of bankrekening. Op het bedrag van Afl. 51.787,38 dient volgens [eisers] een bedrag van Afl. 7.307,25 in mindering te strekken wegens door [gedaagde] betaalde begrafeniskosten van erflater. [eisers] vorderen daarom betaling van (Afl. 51.787,38 – Afl. 7.307,25 (begrafeniskosten erflater) = ) Afl. 44.480,13. [gedaagde] erkent dat de bankrekening (CMB [banknummer]) enkel op naam van erflater stond en dat zij in totaal een bedrag van Afl. 44.480,13 van de bankrekening voor eigen uitgaven heeft opgenomen. Daarmee is het bestaan van en de omvang van vordering in kort geding in hoge mate aannemelijk. Dat zij dit geld zou hebben gebruikt om in haar eigen levensonderhoud te voorzien, doet daaraan niet af. Het door [gedaagde] van de bankrekening opgenomen bedrag behoort tot de nalatenschap van erflater en komt de deelgenoten toe. [gedaagde] had deze bedragen niet mogen opnemen. De geldvordering zal, nu evenmin een restitutierisico is gesteld of gebleken, worden toegewezen.
4.9
De verschuldigdheid van de wettelijke rente is door [gedaagde] niet weersproken en zal worden toegewezen als gevorderd.
4.1
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] de proceskosten van [eisers] moeten vergoeden.

5.DE UITSPRAAK

Het gerecht:
- veroordeelt [gedaagde] om, binnen zes (6) weken na betekening van dit vonnis, de woning aan de [adres woning] te Aruba te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, met uitzondering van de zaken die tot de nalatenschap van erflater behoren, en tot afgifte van de sleutels van de woning aan [eisers];
- verstaat dat, indien [gedaagde] niet binnen zes (6) weken na betekening van dit vonnis aan deze veroordeling voldoet, de deurwaarder, door wie de gedwongen ontruiming zal dienen te geschieden, op grond van de wet- en regelgeving (artikel 555 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bevoegd is de sterke arm van de politie en justitie in te roepen en verleent reeds thans toestemming voor de vertegenwoordiging als bedoeld in artikel 557 jo. 444 lid 2 Rv;
- veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers]., ten behoeve van de erfgenamen, een bedrag te betalen van Afl. 44.480,13, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2021 tot de dag van betaling, door overmaking van dit bedrag en de wettelijke rente op de bankrekening (CMB nr. banknummer) van erflater;
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, welke kosten aan de kant van [eisers] worden begroot op Afl. 450,- aan griffierecht, Afl. 230,65 aan explootkosten en Afl. 1.000,-- aan salaris van de gemachtigde;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af hetgeen meer of ander is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. van Voorthuizen, rechter in dit gerecht, en uitgesproken door de rolrechter ter openbare terechtzitting van woensdag 22 juni 2022 in aanwezigheid van de griffier.