ECLI:NL:OGEAA:2022:165

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
AR AUA202101410
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake huurovereenkomst en vergoedingsrecht tussen eiseres en gedaagde

In deze zaak, die diende voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. B.M. de Sousa, een vordering ingesteld tegen gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M.M. Malmberg, met betrekking tot een huurovereenkomst en een vergoedingsrecht. Eiseres woonde sinds 1 juni 2019 in een appartement dat eigendom was van gedaagde. Er ontstonden problemen tussen partijen, wat leidde tot een verzoek van eiseres tot vaststelling van de huurprijs bij de Huurcommissie. De Huurcommissie stelde de maximale huurprijs vast op Afl. 205,- per maand, maar gedaagde heeft de huur opgezegd wegens huurachterstand en een verstoorde relatie. Eiseres vorderde betaling van Afl. 4.199,62, maar het Gerecht oordeelde dat het erkende bedrag van Afl. 4.000,- toewijsbaar was. Gedaagde voerde verweer op basis van verrekening met achterstallige huur, maar het Gerecht oordeelde dat eiseres huur verschuldigd was, hoewel het exacte bedrag voor de periode voor 1 september 2020 niet kon worden vastgesteld. Uiteindelijk werd gedaagde veroordeeld tot betaling van Afl. 105,- aan eiseres, vermeerderd met wettelijke rente, en werd het meer gevorderde afgewezen. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

Vonnis van 25 mei 2022
Behorend bij A.R. nr. AUA202101410
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[naam eiseres],
te Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: [eiseres],
gemachtigde: mr. B.M. de Sousa,
tegen:
[naam gedaagde],
te Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. M.M. Malmberg.
1.
DE PROCEDURE
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift,
-het verweerschrift
-de conclusie van repliek,
-de conclusie van dupliek.
Het Gerecht merkt hierbij nog op dat zich in het dossier twee verweerschriften bevinden, een zonder en een met zelfstandig tegenverzoek. Dat laatste processtuk is echter niet ter griffie ingediend, het eerstgenoemde processtuk wel zo blijkt uit de daarop geplaatste datumstempel (14 september 2021 am8:15).
1.2. Vonnis is (nader) bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1. [
eiseres] woonde sinds 1 juni 2019 in een appartement gelegen aan de [adres appartement] te Aruba, waarvan [gedaagde] de eigenaar is.
2.2.
In een door de (toenmalige) echtgenote van [gedaagde] op 19 november 2019 geschreven en ondertekende verklaring staat dat [gedaagde] Afl. 4.000,- schuldig is aan [eiseres].
2.3.
Vanwege problemen tussen [eiseres] en [gedaagde] heeft de politie in maart 2020 en mei 2020 herhaaldelijk het woonadres van [eiseres] bezocht. In een mutatierapport d.d. 6 maart 2020 is onder meer door de politie genoteerd:
“Tp sprak de surv met de vrouw [EISERES]. Zij vertelde dat ze geen achterstand heeft. Zij heeft een regeling met de eigenaar, maar zij weet niet waarom hij zich zo gedraagt. [EISERES] vertelde dat ze ruim AWG 4.000,- had geïnvesteerd in de appt. De eigenaar gen [GEDAAGDE], zou de huur maandelijks van de voornoemde bedrag aftrekken.”
In een mutatierapport d.d. 8 mei 2020 is door de politie onder meer genoteerd:
“Ter pl. werden wij te woord door de vrouw [EISERES] e/v [naam echtgenoot]. […] Volgens haar is zij hem niet schuldig daar zij een regeling met elkaar hadden. Regeling was dat zij zal investeren ter bouwen van de apptment. Somma dat zij investeer zal worden afgerekend door periode dat zij niet moest betalen voor de apptment.”
2.4.
Op 10 maart 2020 heeft [eiseres] een verzoek tot vaststelling van de huurprijs voor het appartement gelegen aan de [adres appartement] ingediend bij de Huurcommissie. Bij beschikking d.d. 21 augustus 2020 heeft de Huurcommissie de maximale maandelijkse huurprijs met ingang van 1 september 2020 vastgesteld op Afl. 205,- per maand.
2.5.
De Huurcommissie heeft hierna op verzoek van [gedaagde] bij beschikking d.d. 23 november 2020 toestemming verleend om de huurovereenkomst met [eiseres] op te zeggen in verband met huurachterstand en een verstoorde relatie.
2.6.
Per brief d.d. 8 december 2020 heeft [gedaagde] de huur aan [eiseres] opgezegd tegen 1 februari 2021. In deze brief staat ook vermeld:
“Naar aanleiding van voorstaande bent u aan mij schuldig, vanaf 1 juni 2019 tot en met 30 augustus 2020, zijnde 15 maanden a Afl. 550,00 en vanaf 1 september 2020 tot en met heden, zijnde 4 maanden a Afl. 205,00 minus het bedrag van Afl. 4000,00, schuldig het totaalbedrag van Afl. 5.070,00.”
2.7. [
eiseres] heeft het appartement aan de [adres appartement] in december 2020 verlaten.

3.HET GESCHIL EN DE BEOORDELING DAARVAN

3.1. [
eiseres] verzoekt de veroordeling van [gedaagde], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van Afl. 4.199,62 met de wettelijke rente daarover gerekend vanaf 28 april 2021, vermeerderd met 15% incassokosten en met de veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. Daartoe heeft [eiseres] gesteld dat zij een opeisbare vordering heeft op [gedaagde] ‘terzake van aan hem voor de bouw van een appartement verschafte gelden’.
3.2. [
gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3.
Dat [eiseres] gelden heeft geïnvesteerd in de bouw van het door haar bewoonde appartement en dat zij daarvoor een vergoedingsrecht heeft bedongen, is voldoende aannemelijk geworden. De verrekening die [gedaagde] voor een bedrag van Afl. 4.000,- heeft opgenomen in zijn brief d.d. 8 december 2020 geldt daarvoor als een erkenning van deze schuld. Het is dan ook onbegrijpelijk dat [gedaagde] in deze procedure een ander standpunt heeft ingenomen.
3.4.
In beginsel is het gevorderde dus toewijsbaar, waarbij het Gerecht aantekent dat het door [eiseres] vermelde bedrag van Afl. 4.199,62 niet nader is onderbouwd, zodat wordt uitgegaan van het erkende bedrag van Afl. 4.000,-.
3.5. [
gedaagde] beroept zich echter op verrekening met zijn vordering tot betaling van achterstallige huur. Om dat te kunnen honoreren moet de gegrondheid van het in dat kader door [gedaagde] gevoerde verweer op eenvoudige wijze zijn vast te stellen. Dat is gedeeltelijk het geval, hetgeen hierna wordt uitgelegd.
3.6. [
eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat geen huurovereenkomst met [gedaagde] is gesloten. Volgens haar is zij slechts op het voorstel van [gedaagde] ingegaan om op zijn terrein een appartement te bouwen. [gedaagde] kende haar via de zoon van [eiseres] al heel lang en hij beschouwde haar als een moeder. Het voorstel aan [eiseres] om niet langer alleen te wonen, kwam voort uit de wens van [gedaagde] om [eiseres] dichter bij hem en zijn vrouw te hebben zodat zij haar beter in het oog konden houden. [eiseres] zou de bouw van het appartement bekostigen en zij zou daarin kunnen blijven wonen zonder enige huur te betalen. Dit standpunt van [eiseres] strookt niet met haar gedragingen en verklaringen. Daarvoor wordt verwezen naar de mededelingen die [eiseres] aan politie ambtenaren heeft gedaan toen die bemiddelden tussen haar en [gedaagde], zoals weergegeven onder 2.3., die erop neerkomen dat wel een huurovereenkomst bestond en dat de maandelijks verschuldigde huur zou worden verrekend met het investeringsbedrag. [eiseres] mag aan die mededelingen worden gehouden. Ook het door [eiseres] aan de Huurcommissie gedane verzoek tot vaststelling van de huurprijs veronderstelt het bestaan van een huurovereenkomst. [eiseres] was dus huur verschuldigd aan [gedaagde], zij het dat met betrekking tot de periode voor 1 september 2020 niet duidelijk is om welk maandbedrag het ging. [gedaagde] stelt weliswaar dat een huurprijs van Afl. 550,- was afgesproken, maar dit ligt nergens bewijsbaar vast zodat [gedaagde] (eventueel) daarvoor bewijs door middel van getuigen moet leveren. In het kader van een beroep op verrekening wordt dat niet toegestaan. Er mag echter vanuit worden gegaan dat de afgesproken huur meer dan Afl. 205,- per maand heeft bedragen, nu aangenomen wordt dat [eiseres] met haar gang naar de Huurcommissie beoogde een hoger huurbedrag aan te laten passen. Indien voorlopig Afl. 205,- tot uitgangspunt wordt genomen dan kan in het kader van het verrekeningsverweer de vordering van [gedaagde] worden begroot op 19 x Afl. 205,- = Afl. 3.895,- met betrekking tot het tijdvak van 1 juni 2019 tot 1 januari 2021. [eiseres] vertrok immers in de maand december 2020 uit het gehuurde, zodat zij tot 1 januari 2021 huur verschuldigd was. Hieruit volgt dat van het gevorderde Afl. 105,- toewijsbaar is. De wettelijke rente daarover is onbestreden toewijsbaar vanaf 28 april 2021. De eveneens gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten wijst het Gerecht af, nu niets is gesteld over het verrichten van relevante werkzaamheden daarvoor.
3.7.
Omdat nog wel een betalingsveroordeling resteert, hoe gering ook, acht het Gerecht termen aanwezig om de kosten van de procedure te compenseren zoals hierna te melden.

4.DE BESLISSING

Het Gerecht:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] Afl. 105,- te betalen vermeerderd met de wettelijke rente daarover gerekend vanaf 28 april 2021 tot de datum van algehele betaling;
4.2.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
wijst het meer gevorderde af;
4.4.
compenseert de kosten van de procedure aldus dat iedere partij belast blijft met de eigen kosten;
4.5.
verleent [eiseres] toestemming om kosteloos te procederen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T.G. Roovers, rechter-plv., en is uitgesproken in het openbaar op woensdag 25 mei 2022 in aanwezigheid van de griffier