ECLI:NL:OGEAA:2022:152

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
AUA202100950
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot uitzetting en toereikendheid van machtiging in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 14 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een bevel tot uitzetting. De appellant, de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, had bezwaar aangetekend tegen een eerder bevelschrift tot uitzetting van 6 mei 2019. De bestreden beslissing, genomen op 5 maart 2021, verklaarde het bezwaar ongegrond. Appellant heeft op 8 april 2021 pro forma beroep ingesteld, waarna de gronden op 27 mei 2021 zijn aangevuld. De verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.F.J. Caster, heeft op 9 juli 2021 een verweerschrift ingediend. De zitting vond plaats op 13 december 2021, waarbij appellant niet aanwezig was, ondanks een behoorlijke oproeping.

De rechter heeft overwogen dat het beroepschrift, ondertekend door een gemachtigde die niet als advocaat is ingeschreven, vergezeld moest gaan van een machtiging. De overgelegde machtiging was echter niet toereikend, omdat deze niet voldeed aan de eisen van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). De handtekening op de machtiging week af van die op het paspoort van appellant, en er was geen originele machtiging overgelegd.

Uiteindelijk heeft het gerecht geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat niet voldaan was aan de vereisten voor de indiening van het beroepschrift. De rechter heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Uitspraak

Uitspraak van 14 februari 2022
Lar nr. AUA202100950

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellant],

verblijvende in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. A.F.J. Caster (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beslissing op bezwaar van 5 maart 2021 (bestreden beslissing) heeft verweerder het bezwaar van appellant, gericht tegen het bevelschrift tot uitzetting van 6 mei 2019, ongegrond verklaard.
Tegen de bestreden beslissing heeft appellant op 8 april 2021 pro-forma beroep ingesteld bij dit gerecht. Op 27 mei 2021 heeft appellant de gronden waarop zijn beroep berust, aangevuld.
Verweerder heeft op 9 juli 2021 een verweerschrift ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting van 13 december 2021 behandeld. Aanwezig waren drs. [persoon X] (hierna: [persoon X]) en verweerder bij zijn gemachtigde. Appellant is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

regelgevingskader

1.1
Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Lar, bevat het beroepschrift ten minste een ondertekening door of namens de indiener.
Ingevolge het tweede lid wordt, indien de indiening geschiedt door een gemachtigde die niet als advocaat is ingeschreven bij het Hof, tevens de machtiging overgelegd.
1.2
Ingevolge artikel 31, eerste lid, wordt, indien niet is voldaan aan enig bij wettelijk voorschrift gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroepschrift, de indiener binnen een week na de ontvangst daarvan in de gelegenheid gesteld het verzuim binnen een bepaalde termijn te herstellen.
1.3
Ingevolge het tweede lid, kan, indien het verzuim niet of niet volledig wordt hersteld, het beroepschrift uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van het antwoord van de indiener of na het verstrijken van de daarvoor gestelde termijn niet-ontvankelijk worden verklaard.
beoordeling
2.1
Zoals hiervoor is overwogen, dient ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Lar, indien het beroepschrift is ondertekend door een gemachtigde, die niet als advocaat is ingeschreven bij het Hof, bij de indiening daarvan tevens een machtiging te worden overgelegd. Het gerecht voert het beleid dat, ter vaststelling of een beroepschrift namens de indiener is ondertekend als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Lar, de handtekening van de indiener op de machtiging wordt vergeleken met die in zijn paspoort. Voorts dient de machtiging niet ouder dan zes maanden te zijn en dekkend te zijn voor het beroepschrift. Indien de overgelegde machtiging aanleiding geeft tot twijfel, dient een gelegaliseerde handtekening te worden overgelegd, tenzij betrokkene in persoon ter zitting verschijnt.
2.2
In dit geval is het beroepschrift ondertekend door [persoon X]. [Persoon X] is niet als advocaat ingeschreven bij het Hof, zodat ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Lar, tevens een machtiging dient te worden overgelegd. Bij de indiening van het verzoekschrift is een machtiging van 18 mei 2019 en een kopie van het paspoort van appellant overgelegd welk paspoort geldig was tot 23 april 2019. In de machtiging staat dat appellant [persoon X] machtigt om voor en namens hem een verzoek ex artikel 54 van de LAR bij het gerecht in Eerste Aanleg van Aruba in te dienen en allerlei proceshandelingen te verrichten die direct in verband staan met een bevelschrift tot uitzetting van Aruba, zoals het indienen van een verzoek ex artikel 16, derde lid van de LTU, het opvragen van informatie, vertegenwoordiging in rechte etc. Daarin staat niet dat [persoon X] gemachtigd is om (twee jaar na dato) een beroepschrift in te dienen tegen een beslissing op het bezwaarschrift, waarbij ook wordt verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn (als bedoeld in artikel 6 van het EVRM). Mede naar aanleiding hiervan en de verschillen tussen de handtekening op het paspoort en die op de overgelegde machtiging is bij het gerecht twijfel ontstaan. Ter zitting is appellant niet verschenen. [persoon X] heeft verklaard dat appellant zich nog op Aruba bevindt. Om deze redenen heeft het gerecht aanleiding gezien [persoon X] op die zitting te verzoeken om overlegging van een nieuwe originele machtiging.
2.3
Bij e-mail van 18 december 2021 heeft [persoon X] een scan van een machtiging van
17 december 2021 ingediend (zonder identificatiebewijs) welke hem machtigt om een beroepschrift in te dienen naar aanleiding van het bevelschrift tot uitzetting. Bij e-mail van 20 december 2021 heeft het gerecht [persoon X] bericht dat het gerecht een originele machtiging verlangd en hem weer in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen, waarbij te kennen is gegeven dat indien dit verzuim niet binnen een bepaalde termijn is hersteld, het verzoek niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Bij e-mail van dezelfde datum heeft [persoon X], met verwijzing naar een uitspraak waarin deze werkwijze wel is geaccepteerd, te kennen gegeven dat hij volstaat met het indienen van een digitale machtiging nu hij wegens ziekte appellant niet in persoon heeft gesproken. Bij e-mail van
20 december 2021 heeft het gerecht [persoon X] wederom in de gelegenheid gesteld om uiterlijk één week voor de uitspraakdatum een originele machtiging (derhalve geen kopie/geen scan) bij de balie van het gerecht in te dienen. Ook van deze gelegenheid heeft [persoon X] geen gebruik gemaakt.
2.4
Naar het oordeel van het gerecht geeft het aldus aangevoerde geen grond voor het oordeel dat ondanks dat geen originele machtiging met handtekening is overgelegd, nietontvankelijkverklaring van het beroep achterwege dient te worden gelaten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in elke procedure dient te worden beoordeeld of de overgelegde machtiging toereikend is. Het is in dat verband dat het gerecht thans heeft vastgesteld dat de handtekening op de in deze procedure overgelegde machtigingen van 19 mei 2019 en 17 december 2021 sterk afwijken van die op het (oude) paspoort en dat [persoon X] geen nieuw identificatiebewijs van appellant heeft ingediend. Onder deze omstandigheden komt aan het enkele feit dat in een andere procedure een gescande machtiging toereikend is geacht niet de betekenis toe, die [persoon X] daaraan gehecht wenst te zien.
3. Het voorgaande in aanmerking nemende, zal het gerecht, lettend op artikel 31 van de Lar, het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J. Martijn, rechter in dit gerecht, en wordt geacht in het openbaar te zijn uitgesproken op 14 februari 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.