ECLI:NL:OGEAA:2022:140

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
AUA202100748
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bevestiging optieverklaring Nederlanderschap op basis van strafrechtelijke veroordelingen

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 7 februari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van de Gouverneur van Aruba om een optieverklaring voor het verkrijgen van het Nederlanderschap te bevestigen. De appellant, geboren in Haïti, had op 17 mei 2018 een optieverklaring ingediend, maar deze werd geweigerd op basis van eerdere strafrechtelijke veroordelingen. De Gouverneur had in een beschikking van 12 december 2018 geoordeeld dat er ernstige vermoedens bestonden dat de appellant een gevaar vormde voor de openbare orde, wat in strijd is met de vereisten van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).

De appellant had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit werd ongegrond verklaard door de Lar-bezwaarschriftcommissie. De appellant stelde dat hij niet correct was gehoord, omdat de hoorzitting via videoverbinding had plaatsgevonden in plaats van fysiek. De gemachtigde van de appellant voerde aan dat de BAC niet in overeenstemming met de wet had gehandeld door de hoorzitting op deze manier te houden. De verweerder, de Gouverneur, verdedigde de beslissing door te stellen dat de BAC de vrijheid heeft om de wijze van de hoorzitting te bepalen, vooral in het licht van Covid-maatregelen.

Het Gerecht oordeelde dat de hoorzitting op correcte wijze was gehouden en dat de beslissing van de Gouverneur om de optieverklaring niet te bevestigen, op goede gronden was genomen. De appellant had in de vijf jaar voorafgaand aan de optieverklaring strafrechtelijke veroordelingen opgelopen, waardoor de rehabilitatietermijn nog niet was verstreken. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Uitspraak van 7 februari 2022
Zaaknummer: AUA202100748

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellant],

wonend in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. N.J. Abdul Hamid (Kabinet van de Gouverneur).

PROCESVERLOOP

Bij beslissing van 8 februari 2021 heeft verweerder het bezwaar van appellant van 16 januari 2019 gericht tegen de beschikking van 12 december 2018, ongegrond verklaard (de bestreden beschikking).
Hiertegen heeft appellant op 23 maart 2021 pro forma beroep bij het gerecht ingesteld. Op 26 april 2021 heeft appellant de gronden van zijn beroep aangevuld.
Verweerder heeft op 16 juni 2021 een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 6 december 2021, alwaar zijn verschenen partijen bij hun gemachtigden voornoemd
.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1998 in Haïti en van Haïtiaanse nationaliteit, heeft op 17 mei 2018 een optieverklaring afgelegd ter verkrijging van het Nederlanderschap op grond van artikel 6, eerste lid onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).
1.2
Uit de uittreksel uit het Algemene Documentatieregister op naam van appellant, blijkt dat hij:
- bij vonnis van 1 juli 2016 ter zake van diefstal uit een woning en overtreding van een bij de Vuurwapenverordening gesteld verbod, is veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden met een gedeelte voorwaardelijk en
- bij vonnis van 18 oktober 2018 ter zake van mishandeling met een wapen bij verstek is veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren.
1.3
Bij beschikking van 12 december 2018 heeft verweerder de bevestiging van de optieverklaring geweigerd. Aan deze weigering lag ten grondslag dat niet was gebleken dat ten aanzien van appellant geen ernstige vermoedens bestaan dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk.
1.4
Hiertegen heeft appellant op 16 januari 2019 bezwaar gemaakt.
1.5
De Lar-bezwaaradviescommissie (BAC) heeft op 15 januari 2021 via zoom, een hoorzitting gehouden ter behandeling van het bezwaarschrift van appellant. Bij die hoorzitting was appellant in persoon aanwezig. Zijn gemachtigde is niet verschenen.
1.6
De BAC heeft op 2 februari 2021 advies uitgebracht, dat strekt tot het ongegrond verklaren van het bezwaar en het handhaven van de bestreden beschikking.
1.7
Bij de bestreden beschikking heeft verweerder onder verwijzing naar het advies van de Lar-bezwaaradviescommissie het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. In die beschikking staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“ (…) Op grond van artikel 6, eerste lid, onder a, en artikel 6, vierde lid jo. artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN is vereist dat er geen ernstige vermoedens bestaan dat de optant gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk.
Het openbare orde beleid is vastgelegd in de Handleiding voor de toepassing van de RWN, toegespitst op het gebruik in Aruba (hierna: handleiding). Uit de handleiding volgt – voor zover hier van belang – dat bevestiging van een optieverklaring wordt geweigerd, indien in de periode van vijf jaar direct voorafgaande aan de optieverklaring of de beslissing daarop, de zogeheten rehabilitatietermijn, een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd.
(…) uit de JDD is gebleken dat [betrokkene] wegens het plegen van een misdrijf, op 15 juli 2016 onherroepelijk door de strafrechter is veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van twaalf manden (…) Dit betekent dat in de periode van vijf jaar direct voorafgaande aan deze beslissing een sanctie ter zake van een misdrijf aan [betrokkene] is opgelegd.
Uit de JDD (…) is tevens gebleken dat [betrokkene] op 18 oktober 2018 door de strafrechter bij verstek is veroordeeld tot een taakstraf (…). Deze uitspraak is op 2 november 2018 onherroepelijk geworden.
De rehabilitatietermijn van vijf jaren direct voorafgaande aan deze beslissing (…) is derhalve nog niet verstreken. (…) Gelet hierop dient (..) bevestiging van de optieverklaring (…) worden geweigerd. (…)”
1.8
Hiertegen richt zich onderhavig beroep.
De standpunten van partijen
2.1
Appellant heeft – kort samengevat – aangevoerd dat hij niet correct is gehoord, daar de BAC hem niet tijdens een fysieke hoorzitting heeft gehoord. Dit terwijl de Lar als uitgangspunt neemt dat er een fysieke hoorzitting moet plaatsvinden, waarbij een uitwisseling van gedachtes kan plaatsvinden. Dat appellant via videoverbinding door de hoorcommissie is gehoord, maakt dit niet anders, nu appellant wegens zijn geestelijke gesteldheid niet voorbereid was om te ageren. De bestreden beslissing is dan ook in strijd met de wet tot stand gekomen. Verder heeft appellant zich via zijn gemachtigde op het standpunt gesteld dat hij geen strafbare feiten met een wapen meer heeft gepleegd, zodat niet geconcludeerd kan worden dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde. De bevestiging van de optieverklaring is dan ook ten onrechte geweigerd. Verweerder dient een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, aldus appellant.
2.2
Verweerder heeft zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat de bestreden beslissing correct is, en in stand dient te blijven.
Ter onderbouwing hiervan heeft hij aangevoerd, dat de BAC, als onafhankelijke commissie haar werkwijze zelf kan bepalen en dat de bevoegdheid voor het houden van een hoorzitting bij de BAC ligt en dat zij zelf de wijze waarop de hoorzitting plaatsvindt bepaalt. Uit de Lar noch uit de memorie van toelichting daarop kan verweerder opmaken dat een hoorzitting uitsluitend in persoon kan worden gehouden. In dit geval heeft de BAC, in verband met de Covid-maatregelen, besloten om de hoorzitting via videoverbinding te laten plaatsvinden. Appellant heeft de mogelijkheid gekregen om tijdens de behandeling via videoverbinding zijn standpunt naar voren te brengen. Appellant is daarom niet in zijn belangen geschaad. Dat zijn gemachtigde niet aanwezig wilde zijn, doet hier niets aan af. Inhoudelijk heeft verweerder aangevoerd, dat appellant in 2016 en 2018 strafrechtelijk is veroordeeld ter zake van misdrijven, zodat de rehabilitatietermijn van vijf jaren direct voorafgaande aan de optieverklaring of de beslissing nog niet is verlopen. Verweerder heeft geen beoordelingsvrijheid en dient in zo’n geval de bevestiging van de optie te weigeren, aldus verweerder.
Het geschil
3. In geschil is ten eerste de vraag of appellant ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om in persoon (fysiek) aanwezig te zijn bij de hoorzitting bij de BAC. Tevens is in geschil of verweerder terecht de bevestiging van de optieverklaring van appellant heeft geweigerd. Het gerecht overweegt als volgt.
De beoordeling
4.1
De gemachtigde van appellant heeft betoogd dat de BAC ten onrechte en tegen de wet de hoorzitting via videoverbinding heeft gehouden. Dit betoog kan niet slagen, en het gerecht overweegt daartoe als volgt.
Uit de stukken, met name het verslag van de hoorzitting bij de BAC, en het verhandelde ter zitting is gebleken dat appellant en zijn gemachtigde waren uitgenodigd voor de hoorzitting die via videoverbinding zou plaatsvinden. Uit de stukken volgt dat appellant via videoverbinding aanwezig was tijdens de hoorzitting. Dat de gemachtigde van appellant zijn cliënt toen niet heeft bijgestaan, is een keuze die voor rekening en risico van appellant komt, maar maakt de hoorzitting niet contra-legem.
4.2
Voorts is het gerecht van oordeel, dat verweerder op goede gronden heeft besloten de optieverklaring niet te bevestigen, om de reden dat appellant in de periode van vijf jaar direct voorafgaand aan de optieverklaring of de beslissing daarop een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer gelegd. In dit geval is appellant immers bij vonnissen van 1 juli 2016 en 18 oktober 2018 strafrechtelijk veroordeeld ter zake van misdrijven.
4.3
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hoger beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hoger beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hoger beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.