In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoekster] en de stichting SMOA. [Verzoekster] was sinds 1 februari 2011 in dienst bij SMOA als Technisch Onderwijs Assistent. Op 28 juni 2021 heeft SMOA het dienstverband van [verzoekster] opgezegd, met als reden dat zij meer dan 588 dagen arbeidsongeschikt was geweest. [Verzoekster] heeft het ontslag betwist en de nietigheid ervan ingeroepen, omdat volgens haar de Landsverordening Beëindiging Arbeidsovereenkomsten van toepassing was en SMOA niet de vereiste toestemming had verkregen van de directeur van de Directie Arbeid voor de opzegging.
Tijdens de procedure is vastgesteld dat [verzoekster] geen onderwijsbevoegdheid nodig had voor haar functie en dat zij minder loon ontving dan haar onderwijzend personeel collega's. Het Gerecht heeft geoordeeld dat [verzoekster] terecht de nietigheid van het ontslag heeft ingeroepen, omdat SMOA niet de benodigde toestemming had verkregen voor de beëindiging van het dienstverband. De vorderingen van [verzoekster] zijn toegewezen, met inbegrip van de betaling van haar volledige loon vanaf 1 augustus 2021, vermeerderd met een gematigde wettelijke verhoging en wettelijke rente. SMOA is veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen bij het beëindigen van arbeidsovereenkomsten, vooral in gevallen waar specifieke wetgeving van toepassing is. Het Gerecht heeft de wettelijke verhoging over het achterstallige loon gematigd tot maximaal 15%.