ECLI:NL:OGEAA:2022:133

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
AUA202103615
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van ontslag van een Technisch Onderwijs Assistent bij SMOA

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoekster] en de stichting SMOA. [Verzoekster] was sinds 1 februari 2011 in dienst bij SMOA als Technisch Onderwijs Assistent. Op 28 juni 2021 heeft SMOA het dienstverband van [verzoekster] opgezegd, met als reden dat zij meer dan 588 dagen arbeidsongeschikt was geweest. [Verzoekster] heeft het ontslag betwist en de nietigheid ervan ingeroepen, omdat volgens haar de Landsverordening Beëindiging Arbeidsovereenkomsten van toepassing was en SMOA niet de vereiste toestemming had verkregen van de directeur van de Directie Arbeid voor de opzegging.

Tijdens de procedure is vastgesteld dat [verzoekster] geen onderwijsbevoegdheid nodig had voor haar functie en dat zij minder loon ontving dan haar onderwijzend personeel collega's. Het Gerecht heeft geoordeeld dat [verzoekster] terecht de nietigheid van het ontslag heeft ingeroepen, omdat SMOA niet de benodigde toestemming had verkregen voor de beëindiging van het dienstverband. De vorderingen van [verzoekster] zijn toegewezen, met inbegrip van de betaling van haar volledige loon vanaf 1 augustus 2021, vermeerderd met een gematigde wettelijke verhoging en wettelijke rente. SMOA is veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen bij het beëindigen van arbeidsovereenkomsten, vooral in gevallen waar specifieke wetgeving van toepassing is. Het Gerecht heeft de wettelijke verhoging over het achterstallige loon gematigd tot maximaal 15%.

Uitspraak

Beschikking van 17 mei 2022
Behorend bij E.J. nr. AUA202103615
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[verzoekster],
te Aruba,
verzoekster,
hierna ook te noemen: [verzoekster],
gemachtigde: de advocaat mr. H.G. Figaroa,
tegen:
de stichting
STICHTING VOORTGEZET ONDERWIJS ARUBA,
te Aruba,
verweerster,
hierna ook te noemen: SMOA,
gemachtigde: de advocaat mr. E.R. Zeppenfeldt.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 3 december 2021;
- het verweerschrift met producties, ingediend op 1 februari 2021;
- de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 1 maart 2022.
1.2
Ter terechtzitting zijn verschenen: [verzoekster] samen met haar gemachtigde, en SMOA bij haar gemachtigde samen met de heer [naam rector] (rector (bij Colegio Arubano) in dienst van SMOA). Partijen hebben bij wijze van re- en dupliek het woord gevoerd (beiden mede aan de hand van overgelegde en voorgedragen pleitaantekeningen, die van [verzoekster] voorzien van toegelaten nadere producties) en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3
Beschikking is nader bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2 [
verzoekster] is krachtens een tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst sinds 1 februari 2011 in loondienst van SMOA in de functie van Technisch Onderwijs Assistent tegen een bruto maandloon van Afl. 4.493,50 plus emolumenten.
2.3
Bij schrijven van 28 juni 2021 heeft SMOA het dienstverband van [verzoekster] met ingang van 1 augustus 2021 opgezegd (hierna: het ontslag). Dat schrijven vermeldt als reden daartoe het volgende:

Uit door ons ingewonnen informatie blijkt dat u, tot en met heden, 588 aaneengesloten dagen arbeidsongeschikt bent, wegens ziekte. Conform artikel 1615h, lid 1 van het Arubaanse Burgerlijke Wetboek, is de werkgever bevoegd om, indien het ziekteverzuim meer dan één (1) jaar (…) duurt, de arbeidsovereenkomst op te zeggen. In casu is aan deze voorwaarde voldaan.”.
2.4
Bij brief van 10 september 2021 heeft [verzoekster] bij monde of pen van haar gemachtigde van de nietigheid ingeroepen van het aan haar door SMOA verleende ontslag. Die brief vermeld onder meer het volgende:

Bij schrijven d.d. 28 juni j.l. heeft de SMOA de arbeidsovereenkomst met cliënte met ingang van 1 augustus 2021 opgezegd. Als reden wordt aangevoerd dat conform (het voormalige) artikel 1615h lid 1 van het BW, de werkgever bevoegd is om de arbeidsovereenkomst na ziekteverzuim van één jaar op te zeggen.
Alhoewel cliënte bij de SMOA in dienst is, valt zij als Technisch Onderwijs Assistent, niet onder “onderwijzend en docerend personeel” waardoor de Landsverordening Beëindiging Arbeidsovereenkomsten op de arbeidsrelatie tussen haar en SMOA van toepassing is. Derhalve kan SMOA als werkgever pas dan een arbeidsovereenkomst met een werknemer zoals cliënte beëindigen (opzeggen) als zij beschikt over een toestemming daartoe afgegeven door de directeur van de Directie Arbeid. Uitzondering op deze regel zijn de gevallen waarin er sprake is van een dringende reden en waarbij de werkgever zonder inachtneming van een opzegtermijn de arbeidsovereenkomst met de werknemer kan beëindigen.
In casu doet geen van het voornoemde zich voor. U beschikt niet over een toestemming van de directeur Directie Arbeid om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, noch is er sprake van een dringende reden waardoor de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang mocht worden beëindigd.
(…).
Gezien haar feilloze dienstverband kiest cliënte ervoor om de nietigheid van het ontslag in te roepen. U bent verplicht om het volledige laatstgenoten salaris en andere bedragen van cliënte aan haar door te betalen totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd.
U wordt gesommeerd om het aan haar toekomende salaris op de gebruikelijke wijze en tijdstippen te voldoen. Verder informeer ik u dat cliënte bereid is om op eerste oproep haar werkzaamheden te hervatten.”.
2.5
De personeelsgids van SMOA vermeldt onder meer het volgende:

6.1. ATV-dagen
6.1.1.
Onderwijzend personeel
Aan het onderwijzend personeel worden 6,5 ATV dagen toegekend. Hiervan wordt 3,5 dag uitbetaald in december en de overige 3 ATV dagen worden jaarlijks vastgesteld door de Minister van Onderwijs.
(…).
6.1.2.
Niet-onderwijzend personeel
Het niet-onderwijzend personeel heeft recht op 13 ATV dagen, jaarlijks toegekend door de Minister van Algemene Zaken. Een deel van deze dagen zal collectief opgenomen dienen te worden.
(…).”.
2.6
Vanaf aanvang van het dienstverband van [verzoekster] bij SMOA zijn er jaarlijks telkens 13 ATV-dagen aan haar toegekend.
2.7
Voor de door [verzoekster] binnen SMOA beklede functie van Technisch Onderwijs Assistent is geen onderwijsbevoegdheid vereist. Het bij die functie behorend door [verzoekster] telkens ontvangen loon is lager dan dat van haar tot het onderwijzend personeel van SMOA behorende collega’s.

3.HET GESCHIL

3.1 [
verzoekster] verzoekt het Gerecht om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht te verklaren dat het ontslag nietig is,
b. SMOA te veroordelen tot (door)betaling aan [verzoekster] van haar volledige loon vanaf 1 augustus 2021 totdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd, achterstallig loon te vermeerderen met de wettelijke verhoging en met wettelijke rente;
c. ten opzichte van het hiervoor verzochte enige ander juist voorkomende subsidiaire beslissing te nemen.
d. SMOA te veroordelen in de proceskosten.
3.2
SMOA voert verweer en concludeert tot afwijzing van het door [verzoekster] verzochte, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [verzoekster] in de kosten van deze procedure.
3.3
Voorzover van belang voor uitspraak zullen de stellingen van partijen hierna worden besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Niet in geschil is tussen partijen dat [verzoekster] geen dringende reden heeft gegeven aan SMOA voor ontslag, en verder staat vast dat SMOA binnen haar organisatie onderscheid maakt tussen onderwijzend personeel en niet-onderwijzend personeel. De in het licht van die vaststaande omstandigheden vooropgesteld te beantwoorden vraag is of [verzoekster] gezien haar functie bij SMOA als Technisch Onderwijs Assistent al dan niet binnen de categorie onderwijzend personeel van SMOA valt. Ontkennende beantwoording van die vraag brengt met zich dat de Landsverordening beëindiging arbeidsovereenkomsten (Lba) van toepassing is op de arbeidsovereenkomst van [verzoekster], en dat de SMOA ingevolge het eerste lid van artikel 4 Lba in verbinding met het eerste lid van artikel 7 Lba op straffe van binnen zes maanden door de [verzoekster] in te roepen nietigheid toestemming had moeten verkrijgen van de directeur van de Directie Arbeid voor opzegging/beëindiging van het dienstverband van [verzoekster].
4.2
Vast staat dat voor de door [verzoekster] beklede functie van Technisch Onderwijs Assistent bij SMOA geen onderwijsbevoegdheid is vereist. Verder heeft [verzoekster] onbetwist gesteld dat zij in die functie minder loon ontvangt dan het op haar (SMOA-)school werkzaam zijnde onderwijzend personeel. Verder volgt uit de personeelsgids van SMOA dat jaarlijks 13 ATV-dagen worden toegekend aan haar niet-onderwijzend personeel en aan haar onderwijzend personeel jaarlijks 6,5 ATV-dagen, in het licht waarvan tot slot vast staat dat vanaf de aanvang van het dienstverband van [verzoekster] bij SMOA aan haar jaarlijks 13 ATV-dagen worden toegekend. Al deze feitelijkheden in onderlinge samenhang en verbinding gelezen en beschouwd, brengen naar het oordeel van het Gerecht met zich dat de hiervoor onder 4.1 geformuleerde vraag ontkennend moet worden beantwoord. [verzoekster] valt met de door haar beklede functie binnen de categorie niet-onderwijzend personeel van SMOA, en zij mocht gezien voormelde feitelijkheden er naar het oordeel van het Gerecht gerechtvaardigd op vertrouwen dat dit het geval is. Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken die een ander oordeel kunnen dragen.
4.3
Vorenstaande brengt onder verwijzing naar de derde volzin van rechtsoverweging 4.1 met zich dat [verzoekster] op goede grond en ook tijdig de nietigheid van het aan haar door SMOA gegeven ontslag heeft ingeroepen, nu dat ontslag is gegeven zonder de daartoe vereiste toestemming van de directeur van de Directie Onderwijs. De slotsom luidt dat de vorderingen van [verzoekster] zullen worden toegewezen als na te melden, met dien verstande dat het Gerecht de wettelijke verhoging over achterstallig loon billijkheidshalve gematigd zal vast stellen op telkens maximaal 15%. Het op dit punt gevoerde matigingsverweer van SMOA slaagt aldus.
4.4
Vorenstaande brengt verder mee dat alle overige stellingen van partijen, wat van de inhoud daarvan ook zij, geen bespreking behoeven.
4.5
SMOA zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [verzoekster], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 50,-- aan verschotten (griffiegeld) en Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten, tarief 5 ad Afl. 1.250,-- per punt).

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-verklaart voor recht dat het door SMOA aan [verzoekster] gegeven ontslag (door middel van opzegging van haar dienstverband) nietig is;
-veroordeelt SMOA tot (door)betaling aan [verzoekster] van haar volledige loon vanaf 1 augustus 2021 totdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd, achterstallig loon te vermeerderen met de gematigd vastgestelde wettelijke verhoging van telkens maximaal 15% en met wettelijke rente;
-veroordeelt [verzoekster] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van SMOA, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. Afl. 2.550,--;
-verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-wijst af het meer of anders door [verzoekster] verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is in het openbaar uitgesproken op dinsdag 17 mei 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.