ECLI:NL:OGEAA:2022:132

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
AUA202102940
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot betaling van achterstallig salaris en schadevergoeding na ontslag wegens arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft [verzoekster] een verzoek ingediend bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, waarin zij SEPB verzoekt om betaling van achterstallig salaris en een schadevergoeding na haar ontslag. De procedure begon met een verzoekschrift op 7 oktober 2021, gevolgd door een verweerschrift op 14 december 2021 en een mondelinge behandeling op 1 maart 2022. De feiten van de zaak zijn dat [verzoekster] op 16 juni 2006 in dienst trad bij SEPB als leerkracht en zich op 2 juli 2012 ziek meldde. Er ontstonden geschillen over haar arbeidsongeschiktheid en de controle door de SVB, wat leidde tot een loonsanctie door SEPB en uiteindelijk tot de opzegging van haar arbeidsovereenkomst op 15 oktober 2015.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat [verzoekster] niet heeft meegewerkt aan de noodzakelijke controles en dat SEPB gerechtigd was om de loonbetalingsverplichting op te schorten. De rechter heeft vastgesteld dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet kennelijk onredelijk was, omdat SEPB niet langer kon worden verplicht om de functie van [verzoekster] open te houden zonder dat er duidelijkheid was over haar arbeids(on)geschiktheid.

De vorderingen van [verzoekster] zijn afgewezen, en zij is veroordeeld in de kosten van de procedure. De rechter heeft ook verlof tot kosteloos procederen verleend aan [verzoekster]. De uitspraak is gedaan door mr. A.H.M. van de Leur op 17 mei 2022.

Uitspraak

Beschikking van 17 mei 2022
Behorend bij E.J. nr. AUA202102940
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[verzoekster],
te Aruba,
verzoekster,
hierna ook te noemen: [verzoekster],
gemachtigden: de advocaten mrs. G.L. Griffith en J.C.F. Kip,
tegen:
de stichting
STICHTING EDUCACION PROFESIONAL BASICO (SEPB),
te Aruba,
verweerster,
hierna ook te noemen: SEPB,
gemachtigde: de advocaat mr. E.H.J. Martis.
1. DE PROCEDURE
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 7 oktober 2021;
- het verweerschrift met producties, ingediend op 14 december 2021;
- de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 1 maart 2022.
1.2 Ter terechtzitting zijn verschenen: [verzoekster] samen met haar gemachtigde mr. Griffith voornoemd, en SEPB bij haar gemachtigde samen met mevrouw [naam stafmedewerkster 1] en mevrouw [naam stafmedewerkster 2] (stafmedewerkster respectievelijk voorzitter van SEPB). Partijen hebben bij wijze van re- en dupliek het woord gevoerd (beiden mede aan de hand van overgelegde en voorgedragen pleitaantekeningen, beiden voorzien van toegelaten nadere producties) en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3 Ter zitting heeft [verzoekster] een akte houdende een wijziging van eis genomen, tegen welke eiswijzing SEPB zich niet heeft verzet. De wijziging van eis is mede daarom toegelaten, met dien verstande dat [verzoekster] onderdeel c. van het gewijzigde petitum heeft ingetrokken.
1.4 Beschikking is nader bepaald op heden.
2. DE FEITEN
2.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2 In de tussen partijen gevoerde bodemprocedure onder zaaknummer E.J. 702 van 2016 heeft het Gerecht op 10 januari 2017 beschikking gewezen (hierna: de procedure, en: de beschikking). De inmiddels onherroepelijk beschikking vermeldt onder meer het volgende:
“(…).
2.DE VASTSTAANDE FEITEN
2.1 [verzoekster] is op 16 juni 2006 in de functie van leerkracht in dienst getreden bij SEPB.
2.2 Op 2 juli 2012 heeft [verzoekster] zich ziek gemeld.
2.3 Ter controle diende [verzoekster] op 8 oktober 2012 op het spreekuur van de SVB te verschijnen.
2.4 Bij brief van 19 oktober 2012 klaagt [verzoekster] over het gebruik van het elektronisch patiënten dossier door SVB. Zij acht haar privacy hierdoor onvoldoende gewaarborgd.
2.5 Bij brief van 12 december 2012 bericht SVB SEPB dat [verzoekster] niet meewerkt aan de medische controle en niet bereid is de noodzakelijke medische informatie te verstrekken. Voor SVB is het om deze reden onmogelijk om [verzoekster] te controleren.
2.6 Bij brief van 16 januari 2013 deelt SVB SEPB wederom mee dat zij niet in staat is advies uit te brengen over de arbeids(on)geschiktheid van [verzoekster].
2.7 Bij brief van 17 december 2014 deelt SEPB [verzoekster] mee dat zij een oproep zal ontvangen van Medwork voor medische controle.
2.8 Bij brief d.d. 5 januari 2015 deelt Medwork [verzoekster] mee dat zij op 29 januari 2015 om 15.00 uur dient te verschijnen.
2.9 Bij brief d.d. 26 januari 2015 maakt [verzoekster] hiertegen bezwaar, omdat Medwork niet bevoegd is en met onvoldoende waarborgen omkleed is.
2.10.Bij brief d.d. 20 januari 2015 bericht SEPB [verzoekster] dat zij zich op 29 januari 2015 om 15.00 uur bij Medwork dient te melden op straffe van opschorting van de loondoorbetalingsverplichting.
2.11 [verzoekster] heeft zich op 29 januari 2015 niet gemeld bij Medwork.
2.12 Vanaf 1 februari 2015 past SEPB een loonsanctie toe en bij brief van 15 oktober 2015 heeft SEPB de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] opgezegd met in achtneming van de wettelijke opzegtermijn.

3.HET VERZOEK EN HET VERWEER

3.1 [
verzoekster] verzoekt bij beschikking - uitvoerbaar bij voorraad - te SEPB te veroordelen tot betaling van het achterstallige salaris van februari 2015 tot 1 januari 2016, vermeerderd met de wettelijke rente en verhoging, te verklaren voor recht dat het ontslag kennelijk onredelijk is en [verzoekster] een schadevergoeding toe te kennen naar billijkheid, met veroordeling van SEPB in de kosten van de procedure.
3.1
Aan dit verzoek legt [verzoekster] het volgende samengevat ten grondslag.
Door een dispuut met SVB heeft SVB geweigerd verdere controle met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid van [verzoekster] te verrichten. SEPB heeft [verzoekster] doorverwezen naar Medwork, doch verzuimd om haar te berichten op grond waarvan Medwork bevoegd was deze controle uit te voeren. Bij gebrek aan een wettelijke grondslag heeft [verzoekster] zich niet laten controleren door Medwork. De opzegging is gebaseerd op een valse of onjuiste reden, namelijk dat [verzoekster] zich niet zou laten controleren. SEPB heeft [verzoekster] echter nimmer antwoord gegeven op haar vragen. De onredelijke gevolgen van de opzegging komen derhalve voor rekening van SEPB.
3.3
SEPB voert gemotiveerd verweer, dat zo nodig bij de beoordeling aan de orde komt.

4.DE BEOORDELING

4.1
Aan de orde is de vraag of [verzoekster] met terugwerkende kracht recht heeft op doorbetaling van loon en/of een schadevergoeding naar billijkheid. Beide vragen worden ontkennend beantwoord. Hiertoe strekt het volgende.
4.2
Vast staat dat [verzoekster] zich op of omstreeks 2 juli 2012 heeft ziek gemeld en om haar moverende redenen niet heeft meegewerkt aan controle door - de in het kader van de Landsverordening Vakantie en vrijstelling van Diest Ambtenaren (AB 1998 no. GT 22, hierna de LVVDA) - aangewezen bedrijfsgeneeskundige dienst, de SVB.
Omdat SEBP recht had op informatie ten aanzien van de arbeids(on)geschiktheid van [verzoekster] heeft zij op grond van het bepaalde in artikel 33 van de LVVDA, Medwork opdracht gegeven deze controle taak uit te voeren in de plaats van SVB. Ook hieraan wilde [verzoekster] niet onconditioneel meewerken. Nu op geen enkel moment is vastgesteld of [verzoekster] gedeeltelijk of volledig arbeidsongeschikt is, kon en mocht SEPB de loonbetalingsverplichting opschorten tot dat zij hierover advies had ontvangen. Door toedoen van [verzoekster] heeft SEBP dit advies nimmer gekregen. [verzoekster] mag van geluk spreken dat SEPB de loonbetalingsverplichting eerst per februari 2015 heeft opgeschort.Uit het voorgaande volgt dat de vordering strekkende tot betaling van het loon over de periode februari 2015 tot 1 januari 2016 afgewezen wordt.
4.3
Resteert de vraag of het ontslag kennelijk onredelijk is.
Indien een der partijen de dienstbetrekking al of niet met inachtneming van de voor de beëindiging geldende bepalingen kennelijk onredelijk doet eindigen, kan de rechter ingevolge artikel 7A:1615s BW aan de wederpartij naar billijkheid een schadevergoeding toekennen. Beëindiging van de dienstbetrekking door de werkgever zal onder andere kennelijk onredelijk geacht kunnen worden wanneer deze geschiedt zonder opgave van redenen of onder opgave van een valse reden en wanneer, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de beëindiging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij die beëindiging.
4.4
De opzegging van de arbeidsovereenkomst door SEPB is niet geschied zonder opgave van een reden of op basis van een valse of voorgewende reden. De opzegging is gebaseerd op het feit dat [verzoekster] stelt dat zij sedert juli 2012 arbeidsongeschikt is, maar niet bereid is om mee te werken aan de vaststelling van de mate van arbeids(on)geschiktheid. SEPB heeft vanaf juli 2012 tot 1 februari 2014 het loon doorbetaald, zonder dat zij wist of [verzoekster] daadwerkelijk niet in staat was haar eigen of passende werkzaamheden te verrichten. Van SEPB kon dan ook in redelijkheid niet langer gevergd worden om deze arbeidsplaats bezet te houden voor deze niet werkende docente, die bovendien niet meewerkt aan haar beoordeling. SEPB restte derhalve niets anders dan de opzegging van dit dienstverband. Het enkele feit dat SEPB geen voorziening heeft getroffen voor [verzoekster] maakt het ontslag evenmin kennelijk onredelijk. Zoals uit het voorgaande volgt heeft [verzoekster] de opzegging aan zich zelf te wijten. Het belang van SEPB bij de beëindiging van het dienstverband weegt dan ook zwaarder dan de mogelijke negatieve gevolgen hiervan voor [verzoekster].
4.5
Nu [verzoekster] in het ongelijk wordt gesteld, wordt zij in de kosten van de procedure veroordeeld.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:

5.1
wijst het verzoek af;
5.2
veroordeelt [verzoekster] in de kosten van de procedure, aan de zijde van SEPB begroot op Afl. 2000,00 voor salaris gemachtigde.
(…).
3. HET GESCHIL
3.1
Naast verlof tot kosteloos procederen verzoekt [verzoekster] het Gerecht om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
a. SEPB te veroordelen om pensioenpremies, bestaande uit zowel het werkgeversdeel als ook het werknemersdeel, over de periode vanaf 1 januari 2015 tot 1 januari 2016 ten behoeve van [verzoekster] te voldoen aan het Algemeen Pensioenfonds Aruba (hierna: APFA);
b. SEPB te gelasten om aan [verzoekster] te verstrekken de loonstroken over de periode 1 februari 2015 tot 1 januari 2016 alsmede een aangepaste jaarlijkse loonopgave over die periode;
c. ten opzichte van het hiervoor verzochte enige andere juist voorkomende subsidiaire beslissing te nemen.
d. SEPB te veroordelen in de proceskosten.
3.2
SEPB voert verweer en concludeert dat [verzoekster] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar verzochte, althans tot afwijzing daarvan, en tot veroordeling van [verzoekster] in de kosten van deze procedure.
3.3
Voorzover van belang voor uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.
4. DE BEOORDELING
4.1
Uit het door [verzoekster] overgelegde door de bevoegde instantie aan haar verstrekte bewijs van onvermogen blijkt dat zij niet in staat is de kosten van deze procedure te dragen. Aan [verzoekster] zal daarom verlof tot kosteloos procederen worden verleend.
4.2
Er zijn gronden gesteld noch gebleken waaruit volgt dat [verzoekster] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar verzochte. Het ontvankelijkheidsverweer van SEPB wordt daarom verworpen.
4.3.1
Het meest verstrekkende verweer van SEPB is haar betoog dat de vorderingen van [verzoekster] verjaard zijn. SEPB stelt daartoe (impliciet) dat de beweerdelijke verbintenissen van SEPB jegens [verzoekster] in elk geval al opeisbaar waren op 1 januari 2016, terwijl [verzoekster] de onderhavige rechtsvorderingen heeft ingesteld bij haar op 7 oktober 2021 ingediende verzoekschrift en zij in de periode tussen die twee datums geen verjaring stuitende rechtshandelingen heeft verricht. Ter zake van dat door [verzoekster] bestreden standpunt wordt het volgende overwogen.
4.3.2
Het Gerecht volgt SEPB in haar onbestreden stelling dat de beweerdelijke verbintenissen van SEPB jegens [verzoekster] in elk geval al opeisbaar waren op 1 januari 2016. Vast staat in dat verband dat [verzoekster] in de (op enig in 2016 gelegen moment aangevangen) procedure die heeft geleid tot de inmiddels onherroepelijke hiervoor onder 2.2 grotendeels geciteerd weergegeven beschikking betaling door SEPB van beweerdelijk achterstallig loon heeft gevorderd over de periode 2015. In (de toewijzing van) die rechtsvordering ligt naar het oordeel van het Gerecht besloten de voor SEPB wettelijk verplichte afdracht aan het APFA van het werkgeversdeel aan pensioenpremie ten behoeve van [verzoekster] alsmede de in dat kader voor SEPB wettelijk verplichte inhouding op het loon van [verzoekster] en de afdracht daarvan aan het APFA van het werknemersdeel, alsmede de verstrekking van loonstroken over die periode en een aangepaste jaarloonopgave over 2015.
4.3.3
Het eerste lid van artikel 3:306 BW bepaalt dat de verjaring van een rechtsvordering wordt gestuit door het instellen van een eis in rechte. Dat is precies wat [verzoekster] heeft gedaan in de procedure. Vast staat echter dat op de periode 2015 ziende loonvordering van [verzoekster] in de procedure bij de beschikking is afgewezen. Het tweede lid van artikel 3:306 BW bepaalt dat indien die loonvordering van [verzoekster] in de procedure niet toe toewijzing heeft geleid, de verjaring van die rechtsvordering slechts is gestuit als [verzoekster] nadat de beschikking onherroepelijk was geworden binnen zes maanden dienaangaande een nieuwe eis in rechte had ingediend die wel tot toewijzing had geleid. Gesteld noch is gebleken dat [verzoekster] een dergelijk nieuwe eis binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van de beschikking heeft ingediend (laat staan dat die eis is toegewezen), hetgeen met zich brengt dat in de procedure door [verzoekster] ingestelde loonvordering (waarin haar onderhavige vorderingen dus besloten liggen) geen verjaring stuitende werking heeft. Verder is gesteld noch gebleken dat [verzoekster] in de periode 1 januari 2016 tot 7 oktober 2021 ter zake van haar onderhavige beweerdelijke in elk geval op 1 januari 2016 opeisbaar zijnde vorderingsrechten enige andere verjaring stuitende rechtshandeling heeft verricht.
4.3.4
De slotsom op dit onderdeel luidt dat het verjaringsberoep van SEPB slaagt. Het Gerecht ziet geen grond of aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Het geslaagde beroep van SEPB op verjaring van de rechtsvorderingen brengt reeds met zich dat de hiervoor onder a. en b. omschreven rechtsvorderingen van [verzoekster], wat van die vorderingen ook zij, reeds daarom worden afgewezen. De hiervoor onder c. omschreven vordering van [verzoekster] is te vaag en onbepaald, en zal daarom worden afgewezen.
4.4
Ten overvloede wordt nog overwogen dat ook zonder een geslaagd beroep op verjaring van SEPB de vorderingen van [verzoekster] zouden zijn afgewezen, omdat het Gerecht SEPB volgt in haar betoog zoals omschreven in haar verweerschrift onder randnummer 18 (het op pagina 4 en 5 neergelegde deel daarvan) in verbinding met randnummer 22. Overigens valt zonder nadere doch ontbrekende uitleg niet in te zien op grond waarvan SEPB het werknemersaandeel van bedoelde pensioenpremie over 2015 ten behoeve van [verzoekster] dient af te dragen of te betalen aan het APFA, nu SEPB in 2015 dat deel niet heeft kunnen inhouden van het loon van [verzoekster], op betaling waarvan [verzoekster] dat jaar blijkens de beschikking door eigen toedoen of nalaten geen recht had.
4.5 [
verzoekster] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van SEPB, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten, tarief 5 ad Afl. 1.250,-- per punt).
5. DE UITSPRAAK
Het Gerecht:
-wijst af het door [verzoekster] verzochte;
-veroordeelt [verzoekster] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van SEPB, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.500,--;
-verleent verlof aan [verzoekster] tot kosteloos procederen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is in het openbaar uitgesproken op dinsdag 17 mei 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.