ECLI:NL:OGEAA:2022:129

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
AUA202200399
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op staking door politie vakbond in Aruba met betrekking tot loonkorting en collectieve actie

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen het Land Aruba en de vereniging Sindicato di Polis Aruba (SPA). Het Land vorderde een verbod op een aangekondigde staking door SPA, die voor onbepaalde tijd 22 uur per maand minder werk zou verrichten als gevolg van een loonkorting van 12,6% die was opgelegd door de overheid. Het Gerecht oordeelde dat de aangekondigde actie van SPA, hoewel deze mogelijk zou bijdragen aan de uitoefening van het recht op collectief onderhandelen, maatschappelijk gezien dringend noodzakelijk was om te beperken. De staking zou namelijk de continuïteit van de politiediensten in gevaar brengen en de openbare orde en veiligheid van de Arubaanse samenleving in het geding brengen. Het Gerecht verbood SPA om de staking of andere collectieve acties uit te roepen of te ondersteunen die zouden leiden tot het niet verrichten van het voorgeschreven werk. De vordering van SPA in reconventie werd afgewezen, omdat het Gerecht niet kon concluderen dat de loonkorting onrechtmatig was. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

Vonnis van 30 maart 2022
Behorend bij K.G. nr. AUA2022000399
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelende te Aruba,
eiser in conventie, verweerder in reconventie, hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigden: mrs. V.M. Emerencia, Y.F.M. Kaarsbaan, A.F.J. Caster, C. Geerman en J. Poeran,
tegen:
de vereniging
SINDICATO DI POLIS ARUBA (SPA),
gevestigd te Aruba,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, hierna ook te noemen: SPA,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock.

1.DE PROCEDURE

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoek tot het treffen van een ordemaatregel totdat in dit kort geding op het verzoek is beslist, ingediend op 18 februari 2022;
  • het verzoekschrift met producties, ingediend op 21 februari 2022;
  • de door het Land op 3 maart 2022 overgelegde producties;
  • de door SPA op 7 maart 2022 overgelegde producties;
  • de door SPA op 7 maart 2022 ingediende akte houdende een eis in reconventie;
  • de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 8 maart 2022.
1.2.
Het verzoek van 18 februari 2022 tot het treffen van een ordemaatregel, te weten om SPA op te dragen haar acties per direct te beëindigen totdat in dit kort geding vonnis is gewezen, is diezelfde dag toegestaan als verzocht, waarbij is bepaald dat SPA een dwangsom verbeurt van Afl. 100.000,- voor iedere dag of deel daarvan dat zij en/of haar leden deze ordemaatregel niet opvolgen.
1.3.
Gelijktijdig met de mondelinge behandeling van deze zaak heeft de mondelinge behandeling van de zaak van het Land tegen Sindicato Aduanero di Aruba (SADA), met zaaknummer K.G. AUA202200400, plaatsgevonden. In die zaak wordt ook vandaag vonnis gewezen.
1.4.
Het Land is ter terechtzitting verschenen bij zijn gemachtigden mrs. Kaarsbaan, Caster, Geerman en Poeran voornoemd, samen met twee vertegenwoordigers van het Land. SPA is ter terechtzitting verschenen bij haar gemachtigde mr. Kock, samen met twee vertegenwoordigers van SPA.
1.5.
Beide partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd – mede aan de hand van een overgelegde en voorgedragen pleitnota – en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen. Partijen hebben tevens de aan hen door het Gerecht gestelde vragen beantwoord.
1.6.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.DE FEITEN IN CONVENTIE EN IN RECONVENTIE

2.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2.
Naar aanleiding van de uitbraak in Aruba van de Covid-19 pandemie medio maart 2020 heeft het Land diverse maatregelen genomen om werknemers, die als gevolg van de pandemie hun baan hebben verloren, financieel te kunnen ondersteunen.
2.3.
Sinds april 2020 heeft het Land liquiditeitssteun van Nederland ontvangen in verschillende tranches om aan haar lopende verplichtingen te kunnen blijven voldoen, hetgeen van belang was omdat het Land op dat moment vanwege de als gevolg van de pandemie ontstane economische crisis nog maar een fractie ontving van de reguliere inkomsten uit belastingen en andere bronnen.
2.4.
Sinds mei 2020 stelt Nederland voorwaarden aan het geven van die steun, waaronder – kort gezegd – dat de personeelslasten van het Land worden verminderd.
2.5.
In een brief van 20 mei 2020 van de Minister President van het Land aan alle directeuren, hoofden van diensten, bureaus en ambtenaren belast met de leiding, is meegedeeld dat met ingang van 1 mei 2020 de bezoldiging van ambtenaren en contractuele personeelsleden die in dienst zijn van het Land wordt verminderd, concreet met een verlaging van 12,6%, waarbij maandelijks 5% van de bruto bezoldiging wordt inhouden en 50% van het vakantiegeld, de reparatietoeslag en de najaarspremie (hierna ook genoemd: de inkorting).
2.6.
Op 15 juli 2020 is de Landsverordening tijdelijke versobering bezoldigingen en voorzieningen overheid (hierna: de Landsverordening) inwerking getreden, waarin de hiervoor vermelde inhoudingen zijn opgenomen.
2.7.
De inkorting is ook doorgevoerd bij de leden van SPA, de politievakbond.
2.8.
Nederland en het Land hebben in de periode daarna overeenstemming bereikt over verdere tranches door Nederland aan het Land te verlenen liquiditeitssteun onder de voorwaarde dat “[…] tot nader order op dezelfde wijze de korting van 12,5% op het pakket arbeidsvoorwaarden [wordt] toegepast als dat in 2020 is geschied” (voorwaardenbrief derde tranche liquiditeitssteun Aruba van 13 november 2020). De korting wordt tot op heden toegepast.
2.9.
Vanaf eind 2021 heeft SPA – kort gezegd – van het Land geëist dat de inkorting zou worden opgeheven en aan het Land aangezegd dat, als dat niet gebeurt, van haar leden niet meer kan worden verwacht dat zij 100% van de tijd blijven werken voor 87,4% van het daarmee corresponderende loon. Partijen hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over een andere (invulling van de) regeling. SPA heeft vervolgens, laatstelijk bij brief van 1 februari 2022, meegedeeld dat haar leden 12,6% minder zullen gaan werken zolang de bezoldiging niet naar 100% is hersteld. Uitvoering zal worden gegeven aan het voorgestelde “no pay - no work”, inhoudende dat 22 uur per maand minder zal worden gewerkt.
2.10.
In de op 4 februari 2022 gehouden vergadering van de Rijksministerraad is vooralsnog niet ingestemd met het verzoek dat het Land eind 2021 aan Nederland heeft gedaan om de salariskorting voor de helft af te bouwen.
2.11.
SPA heeft op 18 februari 2022 haar leden opgeroepen om actie te voeren door vanaf die dag tussen 12.00 en 14.00 uur hun werkzaamheden, met uitzondering van de spoedzaken, neer te leggen.

3.HET GESCHIL

In conventie
3.1.
Het Land heeft gevorderd, zakelijk weergegeven, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, SPA te verbieden een staking of andere collectieve actie door haar leden uit te roepen en/of te ondersteunen en SPA te bevelen om onmiddellijk na het uitspreken van dit vonnis haar leden op te roepen een eventuele staking of andere collectieve actie te beëindigen en beëindigd te houden en hun normale werkzaamheden volgens de normale werktijden c.q. de normale ingeroosterde uren te hervatten, dan wel een zodanige voorziening te treffen die het Gerecht in goede justitie rechtvaardig acht, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van Afl. 250.000,- per dag of gedeelte van een dag, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, met veroordeling van SPA in de proceskosten.
3.2.
Aan zijn vordering heeft het Land – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. De aangekondigde collectieve actie van SPA valt buiten het bereik van artikel 6 lid 4 van het Europees Sociaal Handvest (ESH) en deze is onrechtmatig. Nederland heeft geen toestemming gegeven voor het geleidelijk afbouwen van de inkortingsmaatregel, laat staan voor het afschaffen hiervan. SPA weet dus dat het Land niet tegemoet kan komen aan het gevorderde en de actie draagt dus niet bij aan een doeltreffende uitoefening van het recht op collectief onderhandelen. Er is ook geen sprake van vastgelopen onderhandelingen, nu het Land telkens met tegenvoorstellen komt om tot een oplossing te komen en alternatieven biedt voor de afschaffing van de 12,6% korting, wat nu niet mogelijk is. Indien de aangekondigde collectieve actie wel zou vallen onder het bereik van voormeld artikel van het ESH, dan is beperking van het recht van SPA in dit geval maatschappelijk gezien dringend noodzakelijk. De inkorting is geregeld bij wet in formele zin en rechtmatig. SPA heeft het Land weliswaar tijdig aangezegd dat haar leden minder zullen gaan werken, maar zij heeft pas op de dag van de actie doorgegeven hoe zij daar uitvoering aan zal geven. Verder heeft SPA aangegeven dat hun acties zullen duren totdat de inkorting van de baan is. Zolang de inkorting niet is afgeschaft zullen de leden van SPA alleen werkzaamheden uitvoeren behorende bij de betaling/bezoldiging die zij ontvangen, dus voor 87,4%. Aldus is sprake van een collectieve actie voor onbepaalde duur en niet met een tijdelijk karakter en met een heel andere strekking dat een “normale” staking voor een aantal uren. Hierdoor wordt niet voldaan aan de spelregels van artikel G van het ESH. De aangekondigde actie is voorts onrechtmatig omdat hiermee wordt gehandeld in strijd met diverse besluiten waarin onder meer werktijden zijn vastgesteld. Verder is er hoe dan ook reden om het recht op collectieve actie te beperken, nu dat maatschappelijk gezien dringend noodzakelijk is. De actie heeft verstrekkende gevolgen voor het kunnen garanderen van de continuïteit van de dienstverlening en de belangen en rechten van de hele Arubaanse samenleving worden hierdoor benadeeld. De acties hebben een negatieve invloed op de openbare orde en veiligheid. Verder is nog van belang dat de acties onvermijdelijk leiden tot een stijging van overuren die niet begroot is, waardoor de lasten van het Land juist zullen stijgen, terwijl het de bedoeling is dat deze dalen om niet meer afhankelijk te zijn van de liquiditeitssteun van Nederland.
3.3.
SPA voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
In reconventie
3.4.
SPA heeft gevorderd, zakelijk weergegeven, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, het Land te bevelen om met ingang van 1 mei 2020 dan wel met ingang van een andere datum:
primairvoor de leden van SPA werkzaam als ambtenaren bij het KORPS Politie Aruba voor elke maand dat de tijdelijke loonkorting van 12,6% – althans een ander eventueel bij wet toegepast percentage – voortduurt de voor deze ambtenaren voorgeschreven werktijd te bepalen op 35 uur – ofwel een gelijk percentage dat overeenkomt met een eventueel ander toe te passen tijdelijke loonkorting – per week;
subsidiairvoor elke maand dat de tijdelijke loonkorting voortduurt op schriftelijk verzoek van de leden van SPA 21,8 uur per maand – ofwel een gelijk percentage dat overeenkomt met een eventueel ander toe te passen tijdelijke loonkorting – vrijstelling van dienst met behoud van loon toe te kennen;
met veroordeling van het Land in de proceskosten.
3.5.
Aan haar vordering heeft SPA – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. De inkorting vormt een inbreuk op het eigendomsrecht van de leden van SPA. Het Land heeft de plicht om de aan de leden van SPA veroorzaakte schade op te vangen dan wel te beperken. De meest voor de hand liggende oplossing is dat de betrokken ambtenaren 12,6% in hun werktijd worden gecompenseerd, zijnde een gelijk percentage als dat van de loonkorting.
3.6.
Het Land voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.DE BEOORDELING

In conventie
Spoedeisend belang
4.1.
Het spoedeisend belang van het Land volgt uit de aard van de vordering en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen.
Beoordelingskader
4.2.
Het Gerecht stelt bij de beoordeling voorop dat het recht van werknemers en werkgevers op collectief optreden in gevallen van belangengeschillen, met inbegrip van het stakingsrecht, is neergelegd in artikel 6, aanhef en onder 4 ESH.
4.3.
Of (nog) sprake is van een collectieve actie in de zin van deze bepaling, wordt vooral bepaald door het antwoord op de vraag of de actie redelijkerwijs kan bijdragen tot
de doeltreffende uitoefening van het recht op collectief onderhandelen. Het is aan de organisatoren van een collectieve actie om aannemelijk te maken dat dit het geval is. Daarbij spelen de zogenaamde “spelregels” (de vraag of de collectieve actie een uiterst redmiddel (ultimum remedium) betreft en of de collectieve actie tijdig is aangezegd),
geen rol. Deze spelregels zijn geen zelfstandige maatstaf (meer) om te beoordelen of een collectieve actie rechtmatig is. De naleving daarvan is dus geen zelfstandige voorwaarde voor die rechtmatigheid (Hoge Raad 19 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1687).
4.4.
Indien de organisatoren van een collectieve actie erin slagen om aannemelijk te maken dat de actie redelijkerwijs kan bijdragen tot de doeltreffende uitoefening van het recht op collectief onderhandelen dan valt de collectieve actie onder het bereik van artikel 6, aanhef en onder 4, ESH. Dit betekent dat de collectieve actie, in beginsel, moet worden geduld als een rechtmatige uitoefening van het in deze verdragsbepaling erkende grondrecht, ondanks de met haar beoogde en op de koop toegenomen schadelijke gevolgen voor de bestaakte werkgever en derden.
4.5.
De uitoefening van het recht op collectief optreden kan dan slechts worden beperkt langs de weg van artikel G ESH, overeenkomstig hetgeen op dat punt is aanvaard in de rechtspraak van de Hoge Raad. Dit is slechts het geval indien beperkingen aan het recht op collectieve actie maatschappelijk gezien dringend noodzakelijk zijn.
Bij de beoordeling van die vraag dient de rechter alle omstandigheden mee te wegen. Daarbij kunnen onder meer van belang zijn de aard en duur van de actie, de verhouding tussen de actie en het daarmee nagestreefde doel, de daardoor veroorzaakte schade aan de belangen van de werkgever of derden, en de aard van die belangen en die schade. In dit verband kan ook (onder omstandigheden zelfs beslissende) betekenis toekomen aan het antwoord op de vraag of de hiervoor genoemde spelregels zijn nageleefd. Het belang van die spelregels is echter niet steeds hetzelfde. In het geval van bijvoorbeeld een algehele werkstaking hebben zij groot gewicht, maar dit is in mindere mate het geval wanneer sprake is van een ‘prikactie’ van beperkte duur waardoor geen grote schade wordt aangericht. Verder speelt bij de beoordeling van de vraag of een recht op collectieve actie kan worden beperkt, een rol of een essentiële dienst wordt geleverd die ziet op de belangen genoemd in artikel G ESH, zoals de bescherming van de openbare orde en nationale veiligheid. Als uitgangspunt geldt dat naarmate een dienst essentiëler is, eerder plaats zal zijn voor beperkingen als bedoeld in artikel G ESH. Daarbij is wel van belang dat bij een essentiële dienst, anders dan het Land kennelijk meent, niet alle taken en processen zuiver essentieel en spoedeisend zijn en in dezelfde mate, maar dat daarin onderscheid mogelijk is. Het ligt op de weg van de werkgever of de derde die eist dat de uitoefening van het recht op collectieve actie in het concrete geval wordt beperkt of uitgesloten, om aannemelijk te maken dat deze beperking of uitsluiting naar de maatstaf van artikel G ESH is gerechtvaardigd.
Beoordeling
Vonnissen in andere stakings-kortgedingen
4.6.
Het Gerecht stelt het volgende voorop. Ter zitting zijn aan de orde gekomen de uitspraken die het Gerecht op 2 maart 2022, enkele dagen voorafgaand aan de zitting in dit geding, heeft gedaan in twee andere door het Land gestarte kort gedingen tegen twee lerarenvakbonden betreffende de door hen aangekondigde staking in verband met de inkorting (met nummers K.G. AUA202200193 en K.G. AUA202200218). In die kort gedingen is het Land in de gelegenheid gesteld om zich bij akte nader uit te laten. Het Gerecht heeft in de vonnissen onder meer overwogen dat zij het noodzakelijk acht dat het Land in die te nemen akte meer inzicht verstrekt in hetgeen hij tot nu toe heeft ondernomen en hetgeen hij op betrekkelijk korte termijn van plan is te ondernemen om tot een structureel niet tijdelijk aan Nederland voor te leggen alternatief te komen ter vervanging van de loonkortingen van ambtenaren en daarmee gelijkgestelden.
4.7.
Het Gerecht heeft ter zitting aan partijen voorgelegd of zij in dit geding willen aansluiten bij de weg die in die kort gedingen wordt gevolgd, in die zin dat het Land de in die gedingen te nemen akte ook in deze procedure zou kunnen indienen, daarop door SPA zou kunnen worden gereageerd en dit een en ander in aanmerking zou kunnen worden genomen bij de beoordeling in dit geding. SPA heeft zich daarmee akkoord verklaard, maar het Land uitdrukkelijk niet. Het Land wenst dat in deze procedure een uitspraak wordt gedaan op basis van de informatie die thans voorligt. Gelet daarop en nu het Gerecht, gelet op alle feiten en omstandigheden van deze zaak, ook overigens onvoldoende aanleiding ziet om de betreffenden akte af te wachten, zal het Gerecht in dit vonnis een eindbeslissing nemen.
Te beantwoorden vragen
4.8.
In dit geding dienen, gelet op hetgeen onder het beoordelingskader is vermeld, twee hoofdvragen te worden beantwoord, te weten 1) of de actie redelijkerwijs kan bijdragen tot
de doeltreffende uitoefening van het recht op collectief onderhandelen en 2) of beperkingen aan het recht op collectieve actie maatschappelijk gezien dringend noodzakelijk zijn.
1)
Bijdrage aan doeltreffende uitoefening van recht op collectief onderhandelen
4.9.
Het Gerecht overweegt dat genoegzaam is gebleken dat het Land op dit moment gebonden is aan de voorwaarde die Nederland stelt om, tegenover de liquiditeitssteun die het Land van Nederland ontvangt, de overheidsuitgaven te verminderen en zijn personeelslasten te verlagen. Het Land en Nederland hebben op voorstel van het Land afgesproken dat aan die voorwaarde op dit moment invulling wordt gegeven door de inkorting zoals omschreven onder 2.5. Dit brengt echter niet mee dat niet aannemelijk is dat een collectieve actie kan bijdragen aan een doeltreffende uitoefening van het recht op collectief onderhandelen en wel om de volgende redenen.
4.10.
Tussen partijen staat vast dat het hier gaat om een tijdelijke oplossing die op korte termijn door te voeren was en die noodzakelijk was vanwege de plotseling ontstane crisissituatie. Tevens staat tussen partijen vast dat de inkorting een inbreuk vormt op het eigendomsrecht van de leden van SPA in de zin van het Eerste Protocol van het EVRM en artikel I.19 van de Staatsregeling van Aruba en dat het Land uit hoofde van de schadebeperkingsplicht die op hem rust, is gehouden om met een structurele oplossing ter vervanging van de tijdelijke maatregel te komen waarmee de voorwaarde die Nederland aan de verleende liquiditeitssteun verbindt (ook) kan worden vervuld. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 maart 2022 heeft het Land aanvankelijk weliswaar betwist dat van een inbreuk op het eigendomsrecht sprake is, maar nadien is genoegzaam gebleken dat het Land de inbreuk wel erkent, maar - anders dan SPA - van mening is dat deze inbreuk op dit moment kan worden gerechtvaardigd.
4.11.
Ook indien moet worden geoordeeld dat de inbreuk op dit moment (nog) kan worden gerechtvaardigd, ligt het steeds klemmender op de weg van het Land om te komen tot een structurele oplossing. De inbreuk door de inkorting is zeer verstrekkend en vindt inmiddels al geruime tijd plaats. De in de Landsverordening voorziene evaluatie - in artikel 8 van de verordening staat vermeld dat uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding een verslag zal worden opgesteld over de doeltreffendheid en de effecten ervan in de praktijk - heeft voorts niet plaatsgevonden. Desondanks wordt de tijdelijke oplossing onverkort gehandhaafd en is er nog geen duidelijkheid over een structurele oplossing ter beëindiging van de tijdelijke maatregel tot inkorting. Het Land heeft in dit geding niet inzichtelijk gemaakt of zij structurele plannen ter vervanging van de tijdelijke maatregel heeft of doende is te maken en zo ja, op welke termijn deze dan te verwachten zijn. Zoals hiervoor is opgemerkt heeft zij ook niet willen aansluiten bij de weg die in de onder 4.6 genoemde kort gedingen is gevolgd en daarmee met het indienen van de daar verzochte akten in deze procedure. Bij gebreke van andersluidende informatie moet daarom voorshands ervan worden uitgegaan dat het Land niet zonder meer binnen een overzienbare termijn zal voorzien in een structurele oplossing ter vervanging van de tijdelijke maatregel.
4.12.
Gelet op het voorgaande is voldoende aannemelijk dat de actie redelijkerwijs zal kunnen bijdragen tot een doeltreffende uitoefening van het recht op collectief onderhandelen, door druk uit te oefenen bij die onderhandelingen teneinde tot een (structurele) oplossing voor het conflict te komen. Voor dit oordeel is mede van belang dat het Land zelf heeft gesteld dat nog alternatieven mogelijk zijn voor de inkorting binnen de huidige invulling van de door Nederland gestelde voorwaarde, waarover kan worden onderhandeld.
4.13.
Voor zover het Land zich op het standpunt heeft gesteld dat collectief onderhandelen niet mogelijk is omdat SPA slechts de door het Land gedane redelijke voorstellen afwijst en daarom onwillig is een oplossing te bereiken, geldt dat het Land in dit betoog niet wordt gevolgd. Het Land heeft desgevraagd alleen genoemd de door hem in de onderhandelingen aangeboden mogelijkheid van het verhogen van de bezoldiging tegen het inleveren van ATV dagen. Dat dit enkele aanbod is verworpen, leidt niet tot het oordeel dat SPA onwillig is. Van het categorisch afwijzen van redelijke voorstellen is daarmee niet gebleken. Voor zover het Land meent dat het (alleen) op de weg van SPA ligt om alternatieven voor te dragen, kan zij daarin niet worden gevolgd. Dat ligt minst genomen evenzeer, maar wellicht meer op de weg van het Land, gezien de hiervoor vermelde schadebeperkingsplicht die op het Land rust.
2)
Beperkingen dringend noodzakelijk?
4.14.
Bij de beantwoording van de vraag of beperkingen aan het recht op collectieve actie maatschappelijk gezien dringend noodzakelijk zijn, is onder meer de inhoud van de staking van belang. SPA heeft ter zitting desgevraagd een nadere toelichting daarop gegeven, inhoudende dat, kort gezegd, de op 18 februari 2022 aangekondigde actie inhield dat die dag van 12.00 tot 14.00 uur niet het normale werk zou worden verricht, maar iedereen op het politiebureau in vergadering bijeen zou komen. Daarbij was in samenspraak met de korpsleiding een protocol opgesteld waarbij, kort gezegd, gewaarborgd was dat het korps ook tijdens de acties minimaal bezet zou blijven, dat (dus) te allen tijde mensen op het werk aanwezig waren en dat daarnaast iedereen die op de vergadering aanwezig was en dienst had, paraat was om in geval van een noodsituatie het werk te hervatten. Het Gerecht is voorshands van oordeel dat de actie op die dag dan ook met voldoende waarborgen was omkleed om het belang en de veiligheid van het Land te garanderen.
4.15.
SPA heeft gevraagd naar haar verdere actieplannen verklaard dat de vergadering die op 18 februari 2022 heeft plaatsgevonden de twee dagen daarna ook zou plaatsvinden, indien het bestuur van SPA daarmee akkoord zou gaan en eveneens in voormelde vergader-vorm. Indien van een dergelijke actie moet worden uitgegaan, is de weerslag van de actie op de kerntaak van de politie beperkt en is naar het voorshandse oordeel van het Gerecht sprake van een rechtmatige uitoefening van het grondrecht om te staken. Voor een beperking van dit recht is dan geen plaats. Echter, het Gerecht acht niet aannemelijk geworden dat de voorgenomen actie was beperkt tot de ter zitting genoemde enkele dagen gedurende twee uur lang in vergadering bijeen komen op de wijze als voormeld. Niet alleen heeft het Land dit gemotiveerd betwist, ook wordt in de (als producties in het geding gebrachte) brieven die (onder meer) SPA voorafgaand aan de actie aan het Land heeft gericht, aangekondigd dat de acties ertoe zullen leiden dat 22 uur per maand minder wordt gewerkt totdat de inkorting van tafel is. Daarenboven heeft SPA geen verweer gevoerd tegen de stellingen van het Land ten aanzien van de wijze waarop de actie wordt ingevuld, te weten door structureel 22 uur per maand minder te gaan werken, maar integendeel juist bepleit dat en waarom dit volgens haar op zijn plaats is. Het Gerecht gaat er in dit geding dan ook van uit dat het voornemen van SPA was om vanaf 18 februari 2022 voor onbepaalde duur, structureel gedurende 22 uur per maand niet het voorgeschreven werk te verrichten.
4.16.
De aard van een dergelijke algehele staking, waarbij de facto geen concrete actie-handelingen worden verricht, maar voor onbepaalde tijd en structureel feitelijk een aanzienlijk aantal uren per maand het voorgeschreven werk niet wordt verricht, maakt naar het oordeel van het Gerecht in dit geval een beperking van het recht op collectieve actie maatschappelijk gezien dringend noodzakelijk. Door de actie worden voor onbepaalde tijd (onder meer) de controlerende en handhavende politietaken niet uitgevoerd, waardoor het politieapparaat voor (naar het zich laat aanzien) langere duur niet ten volle, en daarmee niet naar behoren, functioneert. Gedurende de uren van de staking zal de politie niet (voldoende) zichtbaar aanwezig zijn en is er geen sprake van ordehandhaving. Aldus komt de bescherming van de openbare orde en nationale veiligheid van de Arubaanse samenleving in het geding, te meer omdat niet duidelijk is wanneer de taken weer volledig zullen worden hervat. Dat gedurende de staking wel aan spoedtaken uitvoering wordt gegeven, leidt niet tot een ander oordeel; zeker nu niet duidelijk is of bij het voortduren van de actie de stakende politiebeambten steeds op het politiebureau paraat zullen blijven staan. De actie staat voorts (met name vanwege zijn duur) niet in een redelijke verhouding tot het daarmee nagestreefde doel. Het doel van actievoeren is aandacht vragen voor een bepaalde handelwijze om te trachten verandering te bewerkstelligen. In beginsel zijn werknemers vrij om een actievorm te kiezen die past bij het doel dat zij willen bereiken en betekent deelname aan de staking dat men het eigen werk tijdens de actie niet hoeft uit te voeren (een en ander als de grenzen niet worden overschreden). In dit geval is echter het doel van de actie te komen tot volledige betaling voor het daadwerkelijk gewerkte aantal uren en wordt door de gekozen actievorm daar reeds voor onbepaalde tijd zelfstandig uitvoering aan gegeven. Tot slot geldt dat de inhoud van de actie, met name vanwege zijn omvang, onvoldoende tijdig is aangekondigd (namelijk eerst op de dag van de actie zelf) en dat niet is gesteld of gebleken dat met andere acties, met minder structurele, ingrijpende gevolgen, geen effectieve uitvoering aan het stakingsrecht kan worden gegeven. Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het Gerecht van oordeel dat het dringend noodzakelijk is de actie in de gekozen vorm te verbieden. Hetgeen SPA overigens nog heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Conclusie
4.17.
Het voorgaande leidt ertoe dat een stakingsverbod zal worden opgelegd aan SPA, maar niet het verbod zoals door het Land gevorderd, nu dat – ook met de daarop ter zitting gegeven toelichting – veel te algemeen is geformuleerd. Toewijzing zou immers ertoe leiden dat SPA voorlopig geen enkele staking meer zou mogen uitroepen of ondersteunen en daarvoor bestaat, zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, geen grond. Het Gerecht zal daarom het mindere toewijzen en een verbod opleggen zoals hierna vermeld, dat is gericht op de structurele staking zoals SPA die (naar het Gerecht aanneemt) voor ogen had, zoals onder 4.14 laatste zin omschreven. Het gevorderde bevel ten aanzien van het beëindigen van de staking en het hervatten van de normale werktijden zal worden afgewezen, nu is gebleken dat van een staking op dit moment geen sprake is.
Dwangsom
4.18.
Voor het opleggen van een dwangsom ziet het Gerecht thans nog geen reden. Het Gerecht vertrouwt erop dat het verbod wordt nageleefd.
Kostenveroordeling
4.19.
Het Gerecht ziet tot slot in al hetgeen hiervoor is overwogen en de omstandigheid dat de vordering van het Land slechts ten dele wordt toegewezen, aanleiding de proceskosten te compenseren, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
In reconventie
4.20.
De vordering in reconventie is niet voor toewijzing vatbaar in dit kort geding. Het treffen van een maatregel, waarmee de inkorting feitelijk weer ongedaan wordt gemaakt, zoals door SPA wordt gevorderd, zou immers neerkomen op het geven van een bevel aan het Land om te handelen in strijd met de wet. Weliswaar staat vast dat de inkorting een inbreuk vormt op het eigendom van de leden van SPA, zoals SPA aan deze vordering ten grondslag legt, maar in dit kort geding kan niet worden geconcludeerd dat die inbreuk onmiskenbaar niet (langer) kan worden gerechtvaardigd en dat de wettelijke regeling waarmee deze inbreuk wordt gemaakt onmiskenbaar of klaarblijkelijk onverbindend is. In dit kort geding dient, gelet op de aard van deze procedure, de verhouding van de wetgever en de rechter in ons staatsbestel en de vergaande strekking van buitenwerkingstelling van regelgeving, in het kader van een dergelijke beoordeling grote rechterlijke terughoudendheid te worden betracht. Indien acht wordt geslagen op de bestaande wettelijke grondslag voor de inbreuk in de Landsverordening, de consensus die er was over de noodzaak van het treffen van de regeling aan het begin van de crisis en de omstandigheid dat Nederland nog steeds de inkorting als voorwaarde verbindt aan de te verlenen liquiditeitssteun – waarop het Land aanspraak maakt aangezien hij zonder die steun nog niet kan voldoen aan zijn verplichtingen, hetgeen het Gerecht ondanks het andersluidende betoog van SPA voorshands aannemelijk voorkomt – kan die conclusie in dit geding niet worden getrokken. Reeds gelet daarop is voor toewijzing van deze vordering geen plaats. Overigens zijn er diverse manieren waarop het Land invulling kan geven aan zijn schadebeperkingsplicht. De stellingen van SPA dat en waarom het volgens haar voor de hand ligt dat het Land daaraan invulling geeft door de door SPA verzochte regeling door te voeren, is in het licht van het andersluidende betoog van het Land onvoldoende om het Land in rechte te bevelen om daartoe over te gaan.
4.21.
SPA zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding in reconventie, die aan de zijde van het Land worden begroot op nihil.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
in conventie
5.1.
verbiedt SPA om een staking of andere collectieve actie door haar leden uit te roepen en/of te ondersteunen, die inhoudt dat voor een onbepaalde periode structureel gedurende 22 uur per maand niet het voorgeschreven werk wordt verricht;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.5.
wijst het gevorderde af;
5.6.
veroordeelt SPA in de kosten van dit geding gevallen aan de zijde van het Land, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.M. Tijhuis, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 30 maart 2022 in aanwezigheid van de griffier.