ECLI:NL:OGEAA:2022:122
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot betaling van een schuld door een vader aan zijn dochter na onrechtmatige opname van gelden
In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiser, de vader van gedaagde, een vordering ingesteld tegen zijn dochter. De procedure begon met een verzoekschrift en een conclusie van antwoord, gevolgd door een comparitie van partijen op 22 maart 2022. Eiser heeft gesteld dat gedaagde zonder zijn toestemming gelden van zijn Nederlandse bankrekening heeft opgenomen tussen juli 2014 en april 2019. Gedaagde heeft in 2019 een schuldbekentenis getekend waarin zij erkent Afl. 88.350,- aan eiser verschuldigd te zijn, vermeerderd met rente. Ondanks aanmaningen heeft gedaagde slechts Afl. 1.000,- afgelost.
Eiser vordert in deze procedure dat gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van Afl. 93.685,-, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde erkent de schuld, maar stelt niet in staat te zijn om deze af te lossen. Tijdens de zitting heeft gedaagde opnieuw erkend dat zij zonder toestemming gelden heeft opgenomen en dat zij het resterende bedrag verschuldigd is. Het Gerecht oordeelt dat de vordering van eiser toewijsbaar is, ongeacht de financiële situatie van gedaagde. Gedaagde wordt veroordeeld in de kosten van het geding, die zijn begroot op Afl. 940,- aan griffierecht, Afl. 213,35 aan verschotten en Afl. 3.000,- aan salaris advocaat. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.