ECLI:NL:OGEAA:2022:120

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
AUA202102977
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele procedure over geldleningsovereenkomst met bewijslevering

In deze civiele procedure, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, staat de geldleningsovereenkomst tussen eiser en gedaagde centraal. Eiser heeft op 25 mei 2019 een bedrag van Afl. 5.000,- aan gedaagde geleend, met een rente van 5% per maand. Gedaagde heeft betwist dat zij de volledige rente en hoofdsom heeft terugbetaald, en stelt dat er een andere afspraak is gemaakt over de terugbetaling. De procedure omvat een comparitie van partijen op 22 februari 2022, waar beide partijen in persoon aanwezig waren. Eiser vordert een bevelschrift tot betaling van het geleende bedrag, vermeerderd met rente, terwijl gedaagde verweer voert en stelt dat zij aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan.

De rechter heeft in zijn tussenvonnis van 6 april 2022 geoordeeld dat gedaagde voorshands bewezen heeft dat zij aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan. Eiser moet nu tegenbewijs leveren tegen deze stelling. De zaak is verwezen naar de rolzitting van 4 mei 2022 voor een akte uitlating bewijslevering aan de zijde van eiser. Het vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, waarbij de rechter de verdere beslissing aanhoudt.

Uitspraak

Vonnis van 6 april 2022
Behorend bij AUA202102977
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[eiser],
hierna te noemen: [eiser],
te Aruba,
procederend in persoon,
tegen:
[gedaagde],
te Aruba,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure tot 12 januari 2022 blijkt uit het tussenvonnis van dit gerecht van die datum. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de comparitie van partijen, gehouden op 22 februari 2022, in aanwezigheid van beide partijen in persoon.
1.2
De datum voor vonnis is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
In een stuk van 25 maart 2019 staat onder meer:
“(…)
“ Yo (…) Sra.
[gedaagde]
(…)
denominadoDeudor, y
Sr (…)
[eiser]
(….)
Adelante denominadoACREEDOR.
Se acuerda lo siguiente:
El acreedor proporciona al deudor un préstamo de Afl. 5.000; (en letras: cinco mil florines arubanos), a una tasa de interés de 5 % mensual.
Al no cumplir con las fechas acordadadEL DEUDOR, tiene que cumplir con todos los gastos que se le venga acerca a la deuda. (abogado)
[handtekening [eiser]] [handtekening [gedaagde]]
ACREEDOR DEUDOR”
In dit stuk zijn de namen, de data en bedragen handgeschreven en de rest van de tekst getypt.
2.2
Bij deurwaardersexploot van 9 april 2022 heeft [eiser] [gedaagde] gesommeerd om binnen zeven dagen aan hem onder meer te betalen het bedrag van Afl. 5.000,- uit hoofde van een geldleningsovereenkomst.

3.DE VORDERING EN HET VERWEER

3.1 [
eiser] vordert dat het Gerecht, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tegen [gedaagde] een bevelschrift tot betaling uitvaardigt voor het bedrag van Afl. 5.000,-, vermeerderd met de contractuele rente van 5% per maand vanaf 25 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en [gedaagde] veroordeelt tot betaling van het door [eiser] betaalde vastrecht.
3.2
Aan deze vordering legt [eiser] ten grondslag dat tussen partijen een overeenkomst van geldlening geldt, dat [gedaagde] te kort is geschoten in de nakoming van de voor haar uit die overeenkomst voortvloeiende betalingsverplichtingen, en dat hij in verband daarmee kosten heeft gemaakt.
3.3 [
gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, strekkende tot afwijzing van de vordering. [gedaagde] betwist dat partijen 5% rente per maand zijn overeengekomen. Volgens [gedaagde] zijn partijen eenmalig 20% rente op de hoofdsom overeengekomen, zoals steeds tussen hen gebruikelijk is geweest. Verder voert [gedaagde] het verweer dat zij – ook uitgaande van 5% rente per maand – aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] aan [gedaagde] op 25 mei 2019 een bedrag van Afl. 5.000,- heeft geleend. In geschil is of [gedaagde] dit bedrag, vermeerderd met de overeengekomen rente, aan [eiser] heeft terugbetaald, zoals [gedaagde] stelt en [eiser] betwist.
4.2
Gelet op de hoofdregel van artikel 129 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rust op [gedaagde] de bewijslast ter zake.
4.3
Ter onderbouwing van haar stelling dat zij aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan, heeft [gedaagde] het volgende aangevoerd. Bij het aangaan van de lening in mei 2019 heeft zij met [eiser] afgesproken dat zij het geleende bedrag met rente terug kon betalen in maandelijkse termijnen van Afl. 1.000,-. Gedurende de periode van 15 juni tot en met 10 november 2019 heeft [gedaagde] steeds een bedrag van Afl. 1.000,- per maand aan [eiser] of zijn echtgenote betaald. Op 15 december 2019 heeft de echtgenote van [eiser] haar opgebeld en te kennen gegeven dat zij nog één termijn van Afl. 1.000,- moest voldoen. Hoewel [gedaagde] het daar niet mee eens was – tussen partijen is immers in geschil wat het overeengekomen rentepercentage is – heeft zij dat bedrag op 15 december 2019 aan de echtgenote van [eiser] betaald. Daarmee heeft zij in totaal Afl. 7.000,- terugbetaald, te weten de hoofdsom en de volgens [eiser] verschuldigde rente, en dus aan haar uit de overeenkomst met [eiser] voortvloeiende betalingsverplichtingen voldaan, aldus [gedaagde].
4.4 [
eiser] heeft ter zitting de stelling dat [gedaagde] een totaalbedrag van Afl. 7.000,- heeft betaald, betwist. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] vanaf 15 juni 2019 gedurende zeven maanden steeds Afl. 250,- per maand betaald.
4.5
Op grond van het over en weer door partijen aangevoerde en de verklaringen van partijen ter zitting, acht het Gerecht voorshands bewezen dat [gedaagde] aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen. In het stuk van 25 mei 2019 is niets vermeld over de termijn waarbinnen [gedaagde] de lening terug dient te betalen. [gedaagde] heeft in dit verband gesteld, dat partijen zijn overeengekomen dat zij in maandelijkse termijnen van Afl. 1.000,- de lening terugbetaalt. [eiser] heeft dat ter zitting betwist. Daartoe heeft hij verklaard dat hij gewoonlijk geld uitleent voor een termijn van maximaal drie tot vier maanden. Ook heeft [eiser] verklaard dat [gedaagde] gedurende de periode van juni tot en met december 2019 steeds een bedrag van Afl. 250,- per maand heeft betaald. Desgevraagd heeft [eiser] verklaard dat hij [gedaagde] gedurende die zeven maanden nimmer te kennen heeft gegeven dat dat bedrag – ter hoogte van de volgens [eiser] overeengekomen rente – te laag is. Evenmin heeft hij na december 2019 contact met [gedaagde] opgenomen, om het geld waarvan hij stelt dat ze het hem verschuldigd is op te eisen. Het eerste contact tussen partijen is geweest op 9 april 2021, met de sommatie die hij aan [gedaagde] heeft laten betekenen, aldus [eiser].
Met deze verklaring heeft [eiser] geen afdoende toelichting gegeven voor het feit dat, ondanks dat naar zijn verklaring, hij nooit geld uitleent voor een periode langer dan drie tot vier maanden, hij heeft goedgevonden dat [gedaagde] hem op een geldlening van Afl.5.000,- gedurende een periode van zeven maanden alleen de rente betaalde. Ook heeft hij geen verklaring gegeven voor het feit dat hij na de laatste betaling van [gedaagde] op 15 december 2019 nooit meer contact met haar heeft opgenomen, ondanks dat naar zijn standpunt zij hem nog de volledige hoofdsom verschuldigd was. Het voorgaande leidt tot het vermoeden dat [gedaagde] op 15 december 2019 aan haar betalingsverplichtingen had voldaan.
4.6
Gelet op het voorgaande is het aan [eiser] om tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen stelling dat [gedaagde] op 15 december 2019 aan de voor haar uit de overeenkomst van geldlening tussen partijen voortvloeiende betalingsverplichtingen heeft voldaan. Het Gerecht zal hem daartoe in de gelegenheid stellen. De zaak zal naar de rol worden verwezen zodat [eiser] zich kan uitlaten over de wijze waarop hij bewijs wil leveren. Indien [eiser] het tegenbewijs (mede) wenst te leveren door schriftelijke stukken of andere gegevens, dient hij deze afzonderlijk bij akte in het geding te brengen. Indien [eiser] het bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, dient hij dit in de akte te vermelden en de verhinderdata op te geven van alle partijen en van de op te roepen getuigen. Het Gerecht zal in dat geval vervolgens een dag en uur voor een getuigenverhoor bepalen.
4.7
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.DE UITSPRAAK

het Gerecht:
5.1
laat [eiser] toe tot het tegenbewijs van de voorshands bewezen stelling dat [gedaagde] op 15 december 2019 aan de voor haar uit de geldleningsovereenkomst tussen partijen voortvloeiende betalingsverplichtingen heeft voldaan;
5.2
verwijst de zaak naar de rolzitting van 4 mei 2022 voor een akte uitlating bewijslevering aan de zijde van [eiser];
5.3
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit Gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 6 april 2022 in aanwezigheid van de griffier.