In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is het beroep van de appellant, de Minister van Justitie, niet-ontvankelijk verklaard. De appellant had eerder de gelegenheid gekregen om een recente machtiging over te leggen, zoals vereist door de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). De gemachtigde van de appellant heeft op 12 oktober 2021 een kopie van een machtiging van 19 augustus 2021 overgelegd, maar deze machtiging was niet specifiek voor de onderhavige zaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de appellant niet heeft voldaan aan de herstelmogelijkheid die hem was geboden. De overgelegde machtiging was niet toereikend, aangezien deze betrekking had op een andere procedure en de handtekeningen niet overeenkwamen met eerdere documenten van de appellant.
De uitspraak is gedaan op 10 januari 2022, waarbij de rechter, mr. N.K. Engelbrecht, heeft geoordeeld dat de appellant niet kon aantonen dat hij zijn gemachtigde had gemachtigd om de procedure te voeren. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk was. De rechter heeft de appellant instructies gegeven voor het indienen van een hoger beroepschrift, inclusief de vereisten voor ondertekening en het vermelden van relevante informatie. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.