ECLI:NL:OGEAA:2022:107

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
AUA2022000193
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stakingsverbod tegen lerarenvakbond in kort geding tussen het Land Aruba en SIMAR

In deze zaak, die op 20 april 2022 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, heeft het Land Aruba een kort geding aangespannen tegen de vereniging Sindicato di Maestro di Aruba (SIMAR). Het geschil betreft een stakingsverbod dat het Land heeft gevorderd tegen SIMAR, die van plan was om collectieve acties te ondernemen in verband met de loonkorting van 12,6% die door Nederland aan Aruba was opgelegd als voorwaarde voor liquiditeitssteun. Het Gerecht heeft in zijn vonnis overwogen dat het noodzakelijk is dat het Land meer inzicht geeft in de stappen die het heeft ondernomen om een structureel alternatief voor de loonkorting te vinden. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de door SIMAR beoogde actie, die gericht is op het wijzigen of terzijde stellen van de loonkorting, niet haalbaar is zonder ernstige financiële gevolgen voor Aruba. Het Gerecht heeft daarom geoordeeld dat de actie van SIMAR onrechtmatig is en heeft een stakingsverbod opgelegd, maar niet in de breedte zoals door het Land was gevorderd. Het vonnis concludeert dat SIMAR voorlopig niet mag staken of andere collectieve acties mag ondersteunen die gericht zijn op het wijzigen van de loonkorting, maar dat er ruimte blijft voor andere vormen van actie die niet in strijd zijn met de voorwaarden die door Nederland zijn gesteld.

Uitspraak

Vonnis van 20 april 2022
Behorend bij K.G. nr. AUA2022000193
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelende te Aruba,
eiser, hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigden: mrs. V.M. Emerencia, Y.F.M. Kaarsbaan, A.F.J. Caster en C. Geerman,
tegen:
de vereniging
SINDICATO DI MAESTRO DI ARUBA (SIMAR),
gevestigd te Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: SIMAR,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock.

1.DE PROCEDURE

1.1.
Het verloop van de procedure tot en met 2 maart 2022 blijkt uit het tussenvonnis van die datum (hierna: het tussenvonnis), waarin het Gerecht het Land in de gelegenheid heeft gesteld om zich bij akte uit te laten op de wijze zoals vermeld in rechtsoverweging 4.14 van dat vonnis, waartoe de zaak is verwezen naar de rolzitting van 16 maart 2022 (P-1). Voorts is SIMAR in de gelegenheid gesteld om bij antwoordakte te reageren op de door het Land te nemen akte, waartoe de zaak is verwezen naar een door de rolrechter nader te bepalen roldatum (gelegen twee weken na de roldatum waarop het Land zijn akte heeft genomen), eveneens P-1. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
1.2.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de door het Land overgelegde akte van 16 maart 2022, met producties;
  • de door SIMAR overgelegde antwoordakte van 30 maart 2022, met producties.
1.3.
Het Land heeft geen gelegenheid gehad om te reageren op de door SIMAR bij haar antwoordakte overgelegde producties, maar blijkens het navolgende wordt hij daardoor niet geschaad in zijn procesbelangen.
1.4.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.DE BEOORDELING

2.1.
Het Gerecht volhardt in zijn in het tussenvonnis neergelegde overwegingen en beslissingen.
2.2.
Het Gerecht heeft in het tussenvonnis overwogen dat hij het noodzakelijk acht dat het Land meer inzicht verstrekt in hetgeen hij tot nu toe heeft ondernomen en hetgeen hij op betrekkelijk korte termijn van plan is te ondernemen om tot een structureel niet tijdelijk aan Nederland voor te leggen alternatief te komen ter vervanging van de met Nederland overeengekomen loonkortingen van 12,6% met betrekking tot ambtenaren en daarmee gelijkgestelden als voorwaarde voor verkrijging van (verdere) liquiditeitssteun (hierna ook: de overeengekomen voorwaarde, of de overeengekomen loonkorting). Het Gerecht heeft dit noodzakelijk geacht om de vordering goed te kunnen beoordelen en met name om de vragen te kunnen beantwoorden of de door SIMAR beoogde actie redelijkerwijs kan bijdragen tot de doeltreffende uitoefening van het recht op collectief onderhandelen en of beperkingen aan het recht op collectieve actie maatschappelijk gezien dringend noodzakelijk zijn, zo is in het tussenvonnis overwogen.
Bijdrage aan doeltreffende uitoefening van recht op collectief onderhandelen
2.3.
De eerste vraag die nu moet worden beantwoord is of het Land, met de door hem in het geding gebrachte akte en het inzicht dat hij daarmee heeft willen geven, zijn standpunt - dat de actie redelijkerwijs niet kan bijdragen aan een doeltreffende uitoefening van het recht op collectief onderhandelen - voldoende heeft onderbouwd.
2.4.
Het Gerecht stelt voorop dat deze onderbouwing in ieder geval niet gevonden kan worden in de toelichting die het Land heeft gegeven op de wijze waarop hij al sinds 2017 tracht om zijn personeelskosten terug te dringen en de verwijzing naar het eind 2018 geactiveerde Beleidsplan Verlaging personeelskosten (BVP) en het Landspakket. Dat betreft al langer durend beleid van het Land, terwijl het bij het onder 2.2. bedoelde door het Gerecht voor de beantwoording van deze vraag noodzakelijk geachte inzicht specifiek gaat om wat het Land na de invoering van de huidige loonkortingen ongeveer twee jaar geleden heeft ondernomen om tot een structureel niet tijdelijk aan Nederland voor te leggen alternatief voor die inkortingen te komen.
2.5.
Het Gerecht overweegt verder dat met het nemen van de akte vast is komen te staan dat Nederland weliswaar niet heeft ingestemd met het verzoek van Aruba om de salariskorting af te bouwen, maar zich wel bereid heeft getoond om te bezien of de vermindering van de personeelslasten op andere wijze kan plaatsvinden. Het Land erkent dit in zijn akte, met dien verstande dat hij daaraan toevoegt dat er dan wel sprake moet zijn van een budgetneutraal alternatief. Dit betekent dat de houding van Nederland in ieder geval niet kan leiden tot de conclusie dat het Land SIMAR op geen enkele wijze tegemoet kan komen in haar verzoeken, zoals het Land heeft betoogd met haar stelling dat Nederland de overeengekomen voorwaarde niet wil versoepelen. Het Land heeft weliswaar toestemming van Nederland nodig om die voorwaarde zonder mogelijke ernstige nadelige financiële gevolgen voor Aruba te wijzigen, maar Nederland staat daar niet onwelwillend tegenover, zo is genoegzaam gebleken.
2.6.
Het ligt niet op de weg van het Gerecht om inhoudelijk te oordelen over het voorstel dat het Land volgens de ingediende akte voornemens is in te dienen bij het CAft. Het Gerecht stelt wel vast dat het Land ter zitting in dit geding heeft verklaard dat een structureel alternatief is gelegen in de beperking van de omvang van de groep ambtenaren, terwijl het bij het voorstel dat het Land volgens de akte nu bij het CAft wil gaan indienen gaat om iets heel anders. Het betreft een model waarbij de inkorting op de vakantie-uitkering en op toeslagen van 7,6% in stand blijft, de salariskorting van 5% op de maandelijkse bezoldiging verdwijnt, maar daartegenover onder meer besparingen of beperkingen worden doorgevoerd op diverse andere arbeidsvoorwaarden van de betreffende werknemer (waaronder op ATV-dagen en overwerkvergoedingen).
2.7.
Indien het voorgaande wordt bezien in het licht van het oordeel dat het Gerecht in het tussenvonnis heeft gegeven, dat de inbreuk die met de tijdelijke regeling wordt gemaakt op het eigendomsrecht van de leden van SIMAR steeds klemmender begint te worden en dat te dezen een schadebeperkingsplicht op het Land rust, oordeelt het Gerecht het voorshands voldoende aannemelijk dat de door SIMAR beoogde actie redelijkerwijs zal kunnen bijdragen aan een doeltreffende uitoefening van het recht op collectief onderhandelen, zolang SIMAR daarmee niet beoogt te bewerkstelligen dat het Land eenzijdig de met Nederland overeengekomen voorwaarde moet wijzigen of terzijde moet stellen.
Beperkingen dringend noodzakelijk?
2.8.
Dat betekent dat het Gerecht toekomt aan de volgende vraag of beperkingen aan het recht op collectieve actie maatschappelijk gezien dringend noodzakelijk zijn. Daartoe dient het Gerecht alle omstandigheden mee te wegen, zoals vermeld in het in het tussenvonnis opgenomen beoordelingskader. Voorts dient het doel van actievoeren in ogenschouw te worden genomen, te weten aandacht vragen voor een bepaalde handelwijze om te trachten verandering te bewerkstelligen in een bestaande situatie, welke verandering redelijkerwijze haalbaar moet zijn. In beginsel zijn werknemers vrij om een actievorm te kiezen die past bij het doel dat zij willen bereiken (voor zover redelijkerwijs haalbaar dus) en betekent deelname aan de staking dat men het eigen werk tijdens de actie niet hoeft uit te voeren (een en ander als de grenzen niet worden overschreden). Het Gerecht komt dan tot het oordeel dat voormelde vraag voorshands bevestigend moet worden beantwoord. Daartoe is het volgende redengevend.
2.9.
SIMAR streeft de facto met de door haar beoogde staking of collectieve actie primair na dat het Land de overeengekomen voorwaarde eenzijdig wijzigt of terzijde stelt. Indien daarvan geen sprake kan zijn dan is haar subsidiaire doel, naar het Gerecht begrijpt, het Land in ieder geval te bewegen om op betrekkelijk korte termijn een structureel aanbod voor te leggen aan Nederland ter vervanging van de overeengekomen 12,6% korting op de lonen van ambtenaren en daarmee gelijkgestelden (hierna ook: het alternatieve doel).
2.10.
Voor zover SIMAR met haar staking of collectieve actie nastreeft dat het Land de overeengekomen voorwaarde eenzijdig wijzigt of terzijde stelt, is dat naar het voorshandse oordeel van het Gerecht op dit moment redelijkerwijs niet haalbaar. Het Land kan naar het voorlopig oordeel van het Gerecht namelijk niet de met Nederland overeengekomen voorwaarde op al dan niet korte termijn eenzijdig wijzigen of ter zijde stellen zonder dat dit – en dat oordeelt het Gerecht voorshands aannemelijk – ernstige financiële gevolgen heeft voor het Land en de gehele Arubaanse samenleving. Zoals het Gerecht in het tussenvonnis al heeft overwogen acht hij aannemelijk dat het Land zonder de liquiditeitssteun, waaraan momenteel loonkorting van 12,6% als voorwaarde is verbonden, nog niet kan voldoen aan zijn verplichtingen. Het is dan ook in het belang van het Land en de Arubaanse samenleving dat het Land hier nu niet toe overgaat om tegemoet te komen aan de wensen van SIMAR. Dat belang weegt naar het oordeel zwaarder dan de belangen van SIMAR en haar leden om daar nu wel toe over te gaan. Dit brengt met zich dat iedere collectieve actie van (de leden van) SIMAR met als doel de eenzijdige wijziging of terzijdestelling door het Land van de overeengekomen voorwaarde in elk geval voorlopig niet door de beugel kan, daarom onrechtmatig wordt geoordeeld en daarom in elk geval vooralsnog wordt verboden.
2.11.
Het alternatieve doel van het actievoeren, om het Land te bewegen om op betrekkelijk korte termijn een structureel aanbod voor te leggen aan Nederland ter vervanging van de overeengekomen 12,6% korting op de lonen van ambtenaren en daarmee gelijkgestelden, is - mede gelet op de hiervoor onder 2.6. omschreven eigen verklaring van het Land - naar het voorshandse oordeel weliswaar redelijkerwijs wel haalbaar, maar daarbij staat de door SIMAR beoogde actie naar verder voorlopig oordeel van het Gerecht niet in een redelijke verhouding tot dat doel. Het Gerecht overweegt daartoe het volgende.
2.12.
SIMAR tracht haar alternatieve doel te bereiken met een staking of collectieve actie waarbij er geen concrete actie-handelingen worden verricht, maar voor onbepaalde tijd structureel een aanzienlijk aantal uren per maand het voorgeschreven werk niet wordt verricht. SIMAR heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat de staking inhoudt dat haar leden het aantal uren zullen gaan werken waarvoor zij thans worden betaald, zijnde 35 uur per week in plaats van 40 uur per week. Daar zullen zij uitvoering aan geven door iedere dag een kwartier later met school te beginnen en door de duur van iedere les te verkorten van 45 minuten naar 40 minuten.
2.13.
Wat betreft dat laatste heeft SIMAR zich op het standpunt gesteld dat de actie niet of slechts minimaal ten koste zal gaan van het aan de leerlingen te geven onderwijs. Zij krijgen volgens SIMAR alle lessen, alle uitleg en alle stof die zij voorheen ook kregen. De minuten die vervallen, zijn volgens SIMAR minuten waarin leerlingen vaak al iets voor zichzelf mochten doen. Er zal daarnaast meer aandacht komen voor op tijd beginnen, aldus SIMAR. In het licht van de gemotiveerde betwisting van dit standpunt door het Land volgt het Gerecht SIMAR daar niet in. Naar het voorshandse oordeel van het Gerecht wordt het aan de leerlingen te geven onderwijs door deze door SIMAR beoogde staking/actie wel degelijk in aanzienlijke mate aangetast. Niet aannemelijk is dat de wijze waarop de lestijd, die met de staking zal vervallen, op dit moment wordt ingevuld geen meerwaarde heeft voor de leerlingen. Het gaat in totaal om een aanzienlijk aantal lesminuten per maand. Het Gerecht oordeelt het voorshands aannemelijk dat de leerlingen bij het komen vervallen van dat aanzienlijk aantal lesminuten minder leerwinst zullen behalen, zoals het Land gemotiveerd heeft betoogd. Het Gerecht acht dit temeer schadelijk voor die leerlingen, nu zij door de coronapandemie de afgelopen jaren al verstoken zijn gebleven van (te) veel lesuren. Het Gerecht oordeelt het mede in dat verband onaanvaardbaar dat zij door een staking/actie als deze nog meer kostbare lestijd verliezen.
2.14.
Ten slotte geldt dat niet is gesteld of gebleken dat met andere acties, met minder structurele en met name voor leerlingen minder ingrijpende en onaanvaardbaar geoordeelde gevolgen, geen effectieve uitvoering aan het stakingsrecht kan worden gegeven.
2.15.
Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het Gerecht van oordeel dat het dringend noodzakelijk is de actie met betrekking tot het alternatieve doel in de gekozen vorm te verbieden. Hetgeen SIMAR overigens nog heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Conclusie
2.16.
Het voorgaande leidt ertoe dat een stakingsverbod zal worden opgelegd aan SIMAR, maar niet het verbod zoals door het Land gevorderd, nu dat – ook met de daarop ter zitting gegeven toelichting – veel te algemeen is geformuleerd. Toewijzing zou immers ertoe leiden dat SIMAR voorlopig geen enkele staking meer zou mogen uitroepen of ondersteunen, ook geen staking waarmee zij geen eenzijdige wijziging of terzijdestelling door het Land van de overeengekomen voorwaarde beoogt te bewerkstelligen, en daarvoor bestaat - zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen - geen grond. Het Gerecht zal daarom het mindere toewijzen en verboden opleggen zoals hierna vermeld. Het gevorderde bevel ten aanzien van het beëindigen van de staking en het hervatten van de normale werktijden zal worden afgewezen, nu is gebleken dat van een staking/collectieve actie op dit moment geen sprake is.
Dwangsom
2.17.
Voor het opleggen van een dwangsom ziet het Gerecht thans nog geen reden. Het Gerecht vertrouwt erop dat de verboden wordt nageleefd door SIMAR (en haar leden).
Kostenveroordeling
2.18.
Het Gerecht ziet tot slot in al hetgeen hiervoor is overwogen en de omstandigheid dat de vordering van het Land slechts ten dele wordt toegewezen, aanleiding de proceskosten te compenseren, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.DE UITSPRAAK

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
3.1.
verbiedt SIMAR vooralsnog om een staking of andere collectieve actie door haar leden uit te roepen en/of te ondersteunen met als doel het Land ertoe te bewegen bedoelde met Nederland afgesproken loonkorting van 12,6% eenzijdig te wijzigen en/of ter zijde te stellen;
3.2.
verbiedt SIMAR om een staking of andere collectieve actie door haar leden uit te roepen en/of te ondersteunen met als doel het Land ertoe te bewegen om op betrekkelijk korte termijn een structureel niet tijdelijk alternatief voor te leggen aan Nederland ter vervanging van de overeengekomen 12,6% korting op de lonen van ambtenaren en daarmee gelijkgestelden, voor zover die staking inhoudt dat voor een onbepaalde periode structureel niet het voorgeschreven werk wordt verricht, ingevuld op de wijze zoals onder 2.12 vermeld;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 20 april 2022 in aanwezigheid van de griffier.