ECLI:NL:OGEAA:2022:104

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
AUA202002649
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele procedure over schuldvordering en betalingsverplichting

In deze civiele procedure, aangespannen door Banco di Caribe (Aruba) N.V. (hierna: BdC), vorderde de eiseres dat het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba de gedaagde zou veroordelen tot betaling van een bedrag van Afl. 30.568,50, vermeerderd met boeterente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde, die in persoon procedeerde, erkende de hoofdsom maar stelde dat hij door persoonlijke omstandigheden niet in staat was om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. Hij bood aan om in termijnen af te betalen, maar het Gerecht oordeelde dat betalingsonmacht geen reden is om de vordering af te wijzen. Het Gerecht wees de vordering van BdC toe, inclusief de wettelijke rente en de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten van BdC, die tot op dat moment waren begroot op Afl. 750,- aan griffierecht, Afl. 2.054,78 aan explootkosten en Afl. 3.750,- aan gemachtigdensalaris. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en overige vorderingen werden afgewezen.

Uitspraak

Vonnis van 20 april 2022
Behorend bij A.R. nr. AUA202002649
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
BANCO DI CARIBE (ARUBA) N.V.,
gevestigd in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: BdC,
gemachtigde: de advocaat mr. M.L.J.J.P. Willems,
tegen:
[GEDAAGDE],
wonende in Aruba, te [Adres],
gedaagde,
hierna ook te noemen: [Gedaagde],
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure tot 17 februari 2021 blijkt uit het tussenvonnis van dit Gerecht van die datum. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de comparitie van partijen, gehouden op 21 maart 2022.
1.2
BdC is ter zitting verschenen bij mr. M.L.J.J.P. Willems. [Gedaagde] is in persoon verschenen. Partijen hebben het woord gevoerd en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
BdC vordert dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] veroordeelt:
om aan BdC te betalen Afl. 30.568,50, te vermeerderen met de overeengekomen boeterente ad 1,5% per maand vanaf 7 februari 2020 tot de dag der algehele voldoening, vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten van Afl. 4.585,28 en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten vanaf 15 dagen na betekening van dit vonnis.
2.2 [
Gedaagde] heeft verweer gevoerd.

3.DE VERDERE BEOORDELING

3.1 [
Gedaagde] erkent de gevorderde hoofdsom van Afl. 30.568,50, maar stelt dat hij wegens zijn persoonlijke omstandigheden niet in staat is geweest om zijn aflossingsverplichting na te komen. Voorts voert hij aan dat hij bereid is om opnieuw te beginnen met af te lossen, met een bedrag van Afl. 500,- per maand.
3.2
Hoe vervelend deze situatie voor [gedaagde] ook is, betalingsonmacht ontslaat hem niet van zijn betalingsverplichting. Betalingsonmacht van de schuldenaar komt voor diens risico en is geen reden om een opeisbare vordering af te wijzen. Een aanbod om in termijnen af te betalen is dat evenmin. Vast staat dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichting jegens BdC, zodat de hoofdsom zal worden toegewezen. Een betalingsregeling kan het gerecht niet opleggen. Dat moeten partijen onderling afspreken.
3.3
De verschuldigdheid van de wettelijke rente is door [gedaagde] niet betwist en wordt toegewezen.
3.4
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen conform het procesreglement 2018 worden toegewezen.
3.5 [
Gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van BdC tot op heden begroot op Afl. 750,- aan griffierecht, Afl. 2.054,78 aan explootkosten en Afl. 3.750,- aan gemachtigdensalaris (naar rato van 3 punten van het liquidatietarief 5).

4.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
- veroordeelt [gedaagde] om aan BdC te betalen Afl. 30.568,50, te vermeerderen met de boeterente ad 1,5% per maand vanaf 7 februari 2020 tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan BdC van een bedrag van Afl. 1.875,- (1,5 punt, tarief 5) wegens buitengerechtelijke incassokosten;
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van BdC, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 750,- aan griffierecht, Afl. 2.054,78 aan explootkosten en Afl. 3.750,- aan salaris van de gemachtigde (3 punten in tarief 5), vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten na 15 dagen na betekening van dit vonnis;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. van Voorthuizen, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 20 april 2022 in aanwezigheid van de griffier.