Op 12 januari 2022 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een zaak waarin een verzoeker, vertegenwoordigd door mr. E. Duijneveld, een voorlopige voorziening vroeg tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor verlenging van een verblijfsvergunning. De aanvraag was eerder op 22 september 2021 afgewezen door de minister belast met het vreemdelingen- en integratiebeleid. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en op 18 oktober 2021 een verzoekschrift ingediend. Tijdens de zitting op 8 december 2021 zijn beide partijen verschenen met hun gemachtigden.
De rechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat verzoeker tot 18 mei 2020 een geldige verblijfsvergunning had, maar sindsdien illegaal in Aruba verblijft. De rechter oordeelde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat de onmiddellijke uitvoering van de afwijzing van zijn aanvraag voor hem onevenredig nadeel zou opleveren. Bovendien werd opgemerkt dat verzoeker niet kon bereiken dat het uitzettingsbevel werd geschorst in deze procedure, aangezien daarvoor een andere rechtsgang openstond.
Uiteindelijk heeft de rechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de conclusie dat er geen grond was voor schorsing van de bestreden beschikking. De uitspraak werd gedaan door mr. N.K. Engelbrecht en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.