ECLI:NL:OGEAA:2022:1

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
AUA201903987
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onregelmatig ontslag en cessantia-uitkering in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, stond de vraag centraal of de verzoekster, een werknemer, onterecht was ontslagen door haar werkgever, Eco Destination Management Services of Aruba N.V. De beschikking werd gegeven op 11 januari 2022, na een procedure die begon met een tussenbeschikking op 6 april 2021. De verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.E.A. Hernandez, stelde dat zij onregelmatig was ontslagen en dat er geen dringende reden was voor haar ontslag. De werkgever, Eco, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.B.A. Coffie, voerde aan dat de verzoekster opdracht had gegeven om drankjes op de rekening van een gastengroep te plaatsen, wat leidde tot haar ontslag.

Het Gerecht oordeelde dat Eco niet voldoende bewijs had geleverd dat de verzoekster daadwerkelijk de opdracht had gegeven om de drankjes op de rekening te plaatsen. De getuigenverklaringen waren onvoldoende stellig en gebaseerd op horen zeggen, wat niet voldeed aan de eisen voor wettig bewijs. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat de verzoekster een dringende reden had gegeven voor haar ontslag. Het Gerecht concludeerde dat Eco de verzoekster onregelmatig had ontslagen en dat zij recht had op een cessantia-uitkering.

De uitspraak leidde tot de veroordeling van Eco om aan de verzoekster een bedrag van Afl. 4.500,-- te betalen wegens niet in acht genomen opzegtermijn, plus wettelijke rente vanaf de datum van ontslag. Daarnaast werd Eco veroordeeld tot betaling van Afl. 5.192,30 aan cessantia, eveneens met wettelijke rente. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten droeg. De beschikking werd uitgesproken in het openbaar, met de rechter mr. A.H.M. van de Leur en de griffier aanwezig.

Uitspraak

Beschikking van 11 januari 2022
E.J. no. AUA201903987
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[Naam verzoekster],
wonende in Aruba,
verzoekster,
hierna ook te noemen: [verzoekster],
gemachtigde: de advocaat mr. A.E.A. Hernandez,
tegen:
de naamloze vennootschap
ECO DESTINATION MANAGEMENT SERVICES OF ARUBA N.V.,
gevestigd in Aruba,
verweerster,
hierna ook te noemen: Eco,
gemachtigde: de advocaat mr. C.B.A. Coffie.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure tot 6 april 2021 blijkt uit de tussenbeschikking van dit Gerecht van die datum. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
-het proces-verbaal van bewijslevering zijdens Eco van 10 mei 2021;
-het proces-verbaal van bewijslevering zijdens Eco van 1 juni 2021;
-het proces-verbaal van bewijslevering zijdens Eco van 9 juli 2021, tevens houdende de verklaring van de gemachtigde van Eco dat hij geen verdere getuigen zal voorbrengen en tevens houdende de verklaring van de gemachtigde van [verzoekster] dat hij geen contra-enquête wenst te houden (waarop het Gerecht de bewijslevering heeft gesloten en de zaak heeft verwezen naar de rol voor conclusies na bewijslevering);
-de conclusie na bewijslevering van Eco;
-de antwoordconclusie na bewijslevering van [verzoekster].
1.2
Beschikking is nader bepaald op heden.

2.DE VERDERE BEOORDELING

2.1
Het Gerecht volhardt in zijn in de tussenbeschikking neergelegde overwegingen en beslissingen.
2.2
In deze procedure resteert het antwoord op de vraag of Eco heeft kunnen bewijzen dat [verzoekster] op 6 mei 2019 tijdens bedoeld evenement te Moomba Beach zonder toestemming daarvoor opdracht heeft gegeven om drie door personeel van Eco genoten drankjes op de rekening te plaatsen van de bij partijen genoegzaam bekende gastengroep.
2.3.1
Met [verzoekster] is het Gerecht van oordeel dat voormelde vraag ontkennend moet worden beantwoord. Geen der getuigen heeft uit eigen directe waarneming kunnen verklaren dat [verzoekster] opdracht heeft gegeven om bedoelde drankjes op de rekening te plaatsen van de gastengroep.
2.3.2
Getuige [naam getuige] (hierna: [getuige] is ter zitting de volgende passage uit haar schriftelijke verklaring van 15 mei 2019 voorgehouden/voorgelezen: “
My supervisor, [naam supervisor], told me that the waiter who took the ordered asked if he should put these on a separate check and [verzoekster] answered that the three smoothies could be put on the check of the group.”. Vervolgens is aan [getuige] de vraag gesteld of dat onderdeel van haar verklaring klopt, welke vraag door [getuige] als volgt is beantwoord: “
Ik moet zeggen dat ik me dat allemaal niet herinner, het is namelijk nogal een tijdje geleden, maar als daar staat hetgeen u mij heeft voorgelezen dan denk ik dat het wel klopt.”. Niet alleen is [getuige] onvoldoende stellig in haar bevestiging van de juistheid van voormeld onderdeel van haar schriftelijke verklaring, maar bovendien blijkt uit die verklaring dat zij niet uit eigen directe waarneming maar van horen zeggen heeft vernomen van haar supervisor
[naam supervisor], die op haar beurt volgens [getuige] ook weer van horen zeggen heeft vernomen van de dienstdoende ober, dat [verzoekster] opdracht had gegeven de drie drankjes op de rekening van de gastengroep te plaatsen. Die verklaring van [getuige] op grond van horen zeggen in het kwadraat levert niet het door Eco te leveren bewijs op, althans kan niet voor dat bewijs worden gebezigd.
2.3.3
Hetzelfde geldt voor de verklaringen van getuigen Stadwijk en Every, die beiden hebben verklaard dat zij van [getuige] hebben vernomen, ofwel van horen zeggen tot de derde macht, dat [verzoekster] bedoelde opdracht had gegeven. Bij dit alles komt dat getuige [naam supervisor], zijnde supervisor [naam supervisor] waarover [getuige] het had in haar schriftelijke verklaring, heeft verklaard dat zij niet weet of iemand opdracht had gegeven om de drankjes op rekening van de gastengroep te plaatsen en dat zij dus ook niet weet of [verzoekster] die opdracht heeft gegeven.
2.3.4
Al het overige wat Eco meent als bewijs te kunnen bezigen zijn mentale constructies die niet als wettig bewijs hebben te gelden.
2.4
Nu niet komt vast te staan dat [verzoekster] de opdracht heeft gegeven om bedoelde drankjes op de rekening van de gastengroep te plaatsen kan de vraag of zij toestemming daarvoor had verkregen van Eco onbeantwoord of onbesproken blijven.
2.5
Al het vorenstaande leidt tot de slotsom dat niet komt vast te staan dat [verzoekster] een dringende reden heeft gegeven aan Eco voor ontslag. Vast komt aldus wel te staan dat Eco [verzoekster] onregelmatig heeft ontslagen en dat de dienstbetrekking van [verzoekster] bij Eco is geëindigd anders dan door haar schuld of een aan haar toe te rekenen omstandigheid, zodat [verzoekster] op grond van artikel 3 van de Cessantia-landsverordening recht heeft op een door Eco te betalen cessantia-uitkering. In het licht van dit alles zullen de in de tussenbeschikking onder 3.1 sub a. en c. omschreven vorderingen van [verzoekster] worden toegewezen, terwijl hetzelfde geldt voor de aldaar onder b. en d. omschreven vorderingen van [verzoekster] nu Eco de juistheid van de door [verzoekster] gevorderde bedragen uit hoofde van onregelmatig ontslag respectievelijk cessantia niet heeft bestreden. De over die bedragen door [verzoekster] gevorderde wettelijke rente zal, als zijnde evenmin bestreden, worden toegewezen als na te melden waarbij de datum van ontslag (15 mei 2019) telkens als aanvangsdatum voor die rente in aanmerking zal worden genomen.
2.6
In de omstandigheid dat partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld ziet het Gerecht aanleiding om de kosten van deze procedure te compenseren tussen hen als na te melden.
3. DE UITSPRAAK
Het Gerecht:
-verklaart voor recht dat Eco [verzoekster] op onregelmatige wijze heeft ontslagen;
-veroordeelt Eco om aan [verzoekster] te betalen Afl. 4.500,-- uit hoofde van niet in acht genomen opzegtermijn, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 15 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
-verklaart voor recht dat [verzoekster] recht heeft op een door Eco aan [verzoekster] te betalen cessantia-uitkering;
-veroordeelt Eco om aan [verzoekster] te betalen Afl. 5.192,30,-- aan cessantia, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 15 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
-verklaart voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
-compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, aldus dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
-wijst af het meer of anders door [verzoekster] verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 11 januari 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.