In deze civiele procedure, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, ging het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen die op 28 oktober 2005 in Aruba in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd waren. De echtscheiding werd uitgesproken op 9 maart 2015, en de huwelijksgoederengemeenschap was nog onverdeeld. De eiseres in conventie, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M. Malmberg, vorderde onder andere de verdeling van de gemeenschap en vergoeding voor het uitsluitende gebruik van onroerend goed. De gedaagde in conventie, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.A.R. Bryson, voerde verweer en stelde ook vorderingen in reconventie, waaronder een verzoek tot taxatie van het onroerend goed en vergoeding voor het gebruik ervan.
De rechter oordeelde dat de verdeling van de gemeenschap moest worden vastgesteld met als peildatum de datum van echtscheiding, 8 juni 2015. De rechter bepaalde dat de aanvullende pensioenaanspraken van beide partijen aan hen werden toebedeeld, met de verplichting om bij overbedeling een deel van de pensioengelden aan de andere partij te betalen. Daarnaast werd vastgesteld dat de belastingrestituties die tijdens de huwelijkse periode waren ontvangen, ook in de verdeling moesten worden betrokken.
De rechter oordeelde verder dat het onroerend goed opnieuw getaxeerd moest worden om de actuele waarde vast te stellen, en dat de gedaagde in reconventie de kosten van de taxatie voor zijn rekening moest nemen. De uitspraak werd gedaan op 29 december 2021, waarbij de rechter de verdere beslissingen aanhield en een zitting voor partijen inplande om inlichtingen te geven en een minnelijke regeling te treffen.