In deze ontnemingszaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 2 december 2021 uitspraak gedaan tegen de veroordeelde, geboren in 1976, die werd bijgestaan door zijn raadsman mr. D.G. Illes. De zaak volgde op een eerder vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, waarin de veroordeelde was veroordeeld voor verduistering en gewoontewitwassen. De officier van justitie, mr. T.M. Rethmeier, vorderde dat het Gerecht het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde zou vaststellen op AWG 207.289,10, met de verplichting tot betaling aan het land Aruba, onder toepassing van vervangende hechtenis voor drie jaren. De raadsman verzocht om schorsing van de ontnemingszaak en betwistte de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat de ontnemingsvordering is gegrond op de feiten van verduistering en gewoontewitwassen, waarbij het Hof eerder had geoordeeld dat de veroordeelde respectievelijk AWG 55.023,14 had verduisterd en AWG 183.489,10 had gewitgewassen. Het Gerecht nam de bewijsmiddelen en overwegingen van het Hof over en concludeerde dat het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel gelijkgesteld kan worden met het bedrag van AWG 183.489,10. De officier van justitie had ook een verhoging van dit bedrag gevorderd, maar het Gerecht volgde deze vordering niet, omdat de onderbouwing onvoldoende concreet was.
De raadsman voerde aan dat er een rekenfout was gemaakt in de berekening van het witwasbedrag, maar het Gerecht verwierp dit verweer, verwijzend naar het eerdere oordeel van het Hof. Uiteindelijk legde het Gerecht de veroordeelde de verplichting op tot betaling van het vastgestelde bedrag aan het land Aruba, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De beslissing is gegrond op de artikelen 1:59 en 1:77 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba.