In deze zaak heeft appellante, wonend in Aruba, beroep ingesteld tegen de besluiten van de Minister van Sociale Zaken en Arbeid, die op 5 juni 2019 de bijstandsuitkering van appellante heeft ingetrokken en beëindigd. De Minister heeft op 4 februari 2021 het bezwaar van appellante buiten behandeling gesteld, wat leidde tot de rechtszaak. Appellante betoogde dat haar bezwaar ten onrechte buiten behandeling was gesteld en dat de intrekking van haar bijstandsuitkering onterecht was, omdat haar gezinsinkomen volgens haar onder het normbedrag lag. Het gerecht heeft de zaak op 25 oktober 2021 behandeld, waarbij appellante in persoon verscheen en de Minister vertegenwoordigd was door mr. Y.F.M. Kaarsbaan.
Het gerecht oordeelde dat appellante tijdig bezwaar had gemaakt en dat het bezwaar voldeed aan de vereisten. De rechter stelde vast dat de Minister niet tijdig op het bezwaar had beslist, waardoor de redelijke termijn was overschreden. De totale duur van de behandeling van het bezwaar en beroep was twee jaar en vijf maanden, wat vijf maanden langer was dan de redelijke termijn. Dit leidde tot de conclusie dat de Minister aansprakelijk was voor de immateriële schade die appellante had geleden door deze overschrijding. De rechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beschikking van 4 februari 2021 en verplichtte de Minister om binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de Minister veroordeeld tot betaling van Afl. 500,- aan appellante als schadevergoeding en werd het griffierecht terugbetaald.