ECLI:NL:OGEAA:2021:684

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
AUA201904394
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake aanvraag concessie voor internationale telecommunicatiediensten

In deze zaak heeft New Millennium Telecom Services N.V. (appellante) beroep ingesteld tegen de beslissing van de Minister van Transport, Communicatie en Primaire Sector (verweerder) om haar aanvraag voor een concessie voor het aanbieden van internationale telecommunicatiediensten niet verder te behandelen. De aanvraag werd ingediend op 13 mei 2016, maar verweerder heeft deze buiten behandeling gelaten omdat appellante niet de benodigde informatie en documenten had verstrekt. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, stellende dat verweerder in strijd heeft gehandeld met verschillende beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het vertrouwens-, rechtszekerheids- en gelijkheidsbeginsel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder appellante in de gelegenheid heeft gesteld om aanvullende informatie te verstrekken, maar dat appellante hieraan niet heeft voldaan. De rechtbank oordeelt dat het bestuursorgaan het recht heeft om nadere informatie te vragen en dat het niet aan de aanvrager is om te bepalen welke informatie noodzakelijk is voor de besluitvorming. De rechtbank concludeert dat verweerder op goede gronden heeft besloten de aanvraag niet verder te behandelen, en verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak werd gedaan door mr. N.K. Engelbrecht op 6 december 2021, en appellante heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. De rechtbank benadrukt dat voor het instellen van hoger beroep een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd is.

Uitspraak

Uitspraak van 6 december 2021
Lar nr. AUA201904394

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

NEW MILLENNIUM TELECOM SERVICES N.V.,

gevestigd in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: de advocaat mr. D.W. Ormel,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN TRANSPORT, COMMUNICATIE EN PRIMAIRE SECTOR,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: de advocaat mr. H.U. Thielman.

PROCESVERLOOP

Op 13 mei 2016 heeft appellante bij verweerder een aanvraag ingediend voor een concessie voor het mogen aanbieden van internationale telecommunicatiediensten (ten behoeve van het verkrijgen van ‘landing rights’).
Tegen het uitblijven van een beschikking op haar aanvraag heeft appellante op 18 augustus 2016 bezwaar gemaakt.
Bij beslissing van 6 november 2019 (hierna: de bestreden beslissing) heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en besloten om geen voordracht aan de Gouverneur te doen tot afgifte van de verzochte concessie.
Hiertegen heeft appellante op 17 december 2019 beroep ingesteld, door het indienen van een pro-forma beroepschrift. Appellante heeft bij aanvullend beroepschrift van 31 januari 2020 de gronden waarop haar beroepschrift berust, aangevuld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Appellante heeft op 8 september 2020 nadere stukken ingediend.
De zaak is ter zitting behandeld op 14 september 2020, alwaar partijen bij hun gemachtigden voornoemd, zijn verschenen.
Hierna heeft verweerder zich bij akte, ingediend op 27 oktober 2020, uitgelaten en stukken overgelegd.
Appellante heeft zich bij akte, ingediend op 7 december 2020, hierover uitgelaten, onder overlegging van nieuwe stukken. Appellante heeft op 6 april 2021 aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting is hervat ter zitting van 3 mei 2021, alwaar zijn verschenen appellante bij de gemachtigde voornoemd, en voor verweerder, de directeur van de Directie Telecommunicatiezaken, de heer L. Jansen, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. Partijen hebben hun standpunten nader uiteengezet aan de hand van voorgedragen en overgelegde aantekeningen.
Hierna heeft verweerder op 31 mei 2021 nadere stukken ingediend, waarop appellante zich bij akte, ingediend op 14 juni 2021, heeft uitgelaten.
Verweerder heeft vervolgens op 23 augustus 2021 wederom stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 30 augustus 2021, alwaar zijn verschenen partijen bij hun gemachtigden voornoemd. Hierna is de uitspraak nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Standpunten van partijen
Appellante kan zich niet verenigen met de bestreden beslissing en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat verweerder bij die beslissing heeft gehandeld in strijd met het vertrouwens-, het rechtszekerheids- en het gelijkheidsbeginsel. Daartoe heeft appellante, kort samengevat en zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Verweerder heeft ten onrechte de aanvraag beoordeeld aan de hand van het conceptbeleid voor het laten landen van overzeese glasvezelkabels. Dit conceptbeleid dateert van 2018 en is nog niet is gepubliceerd, maar is nadelig voor appellante, omdat haar aanvraag niet voldoet aan dit conceptbeleid nu zij ten tijde van het indienen van die aanvraag in 2016 hier geen rekening mee had kunnen houden. In dit geval had verweerder haar aanvraag dan ook ex-tunc moeten beoordelen. Volgens appellante heeft zij in 2016, conform het toen geldende beleid, een complete aanvraag ingediend en daarbij alle benodigde informatie en bescheiden voor de beoordeling van de aanvraag verschaft.
Verder beschikt appellante over dezelfde concessie voor internationale telecommunicatiediensten als Setar. Volgens verweerder geldt voor Setar dat de ‘landing rights’ inbegrepen zijn in die concessie, terwijl dit niet voor appellante zou gelden. Verweerder licht niet toe waarom dit onderscheid tussen Setar en appellante wordt gemaakt. Aldus appellante.
1.2.1
Aan de bestreden beslissing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat appellante heeft nagelaten de verzochte informatie over het voorgenomen telecommunicatie-project, de haalbaarheid, de geplande investeringen en bankgarantie, eventuele partnerschapsovereenkomsten, het MER-onderzoek, de aan te leggen telecommunicatie-infrastructuur alsmede het beheer en onderhoud daarvan, in te dienen. Verweerder heeft appellante bij brief van 8 maart 2019 uitdrukkelijk om deze informatie verzocht. Nu zij de benodigde informatie en documenten niet heeft verstrekt, heeft verweerder haar aanvraag buiten behandeling gelaten.
1.2.2
In onderhavige procedure heeft verweerder het volgende betoogd.
Appellante wenst een onderzeese glasvezelkabelinfrastructuur (zeekabel) aan te leggen en te exploiteren om daarmee internationale telecommunicatiediensten aan te bieden. Het enige bedrijf in Aruba dat tot nu toe over zeekabels beschikt, is Setar. Setar heeft de zeekabels, die oorspronkelijk door het Land zijn aangelegd en geëxploiteerd, verkregen/geërfd bij de privatisering van de telecommunicatie. De concessies betreffende de zeekabels werden geacht deel uit te maken van de internationale communicatiediensten van Setar. Van een ongelijke behandeling van appellante is dan ook geen sprake.
De wet- en regelgeving betreffende telecommunicatie is sterk verouderd en dient aan de tijd en modernisering te worden aangepast. In afwachting hiervan heeft verweerder in 2018/2019 met behulp van externe deskundigen beleid ontwikkeld. Het beleid geldt ook voor Setar. Met appellante zijn verschillende gesprekken gevoerd, waarbij haar is verzocht om nadere informatie te verstrekken. Verweerder heeft haar in de gelegenheid gesteld om in de periode van maart tot augustus 2019 bedoelde aanvullende informatie te verstrekken.
Het staat het bestuursorgaan vrij om nadere informatie aan een aanvrager van een concessie te verzoeken, en het is niet aan die aanvrager om te bepalen welke informatie wel of niet noodzakelijk is. Daarbij geldt dat het voor de hand ligt dat nieuwe ontwikkelingen in acht worden genomen en worden betrokken in de beoordeling door het bestuursorgaan.
Appellante heeft nog niet aan alle gestelde vereisten en voorwaarden voldaan.
Het geschil
2. Tussen partijen is in geschil, of verweerder op goede gronden heeft besloten de aanvraag van appellante om een concessie voor het mogen aanbieden van internationale telecommunicatiediensten (ten behoeve van het verkrijgen van ‘landing rights’), niet verder te behandelen. Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
Feiten
3.1
Appellante heeft bij aanvraagformulier concessie, ingediend op 13 mei 2016, verzocht om een concessie voor het mogen aanbieden van internationale telecommunicatiediensten (ten behoeve van het verkrijgen van ‘landing rights’). In die aanvraag heeft appellante verwezen naar de bijlagen bij de aanvraag voor een concessie voor het aanleggen, in stand houden en exploiteren van een vast openbaar telecommunicatienetwerk, die zij op dezelfde datum heeft ingediend.
3.2
In maart 2006 heeft het Land zijn internationaal telecommunicatiebeleid bekend gemaakt. In november 2018 heeft het Land beleid gemaakt, voor het laten landen van onderzeese glasvezelkabels op Aruba.
3.3
Bij brief van 8 maart 2019 heeft verweerder appellante – voor zover hier van belang- het volgende bericht:
" (…) In mei 2016 heeft Digicel een tweetal concessieaanvragen ingediend (i) voor de aanleg, instandhouding en exploitatie van een vast telecommunicatienetwerk, en (ii) voor het mogen aanbieden van internationale telecommunicatiediensten (ten behoeve van het verkrijgen van ‘landing rights’). (…) Door omstandigheden is geruime tijd voorbijgegaan (…) zonder dat u een formeel antwoord kreeg op uw aanvragen. De vertraging is ontstaan vanwege het gemis aan aanvullende informatie over uw project en het ontbreken van concrete en actuele regelgeving, alsmede toepasselijk beleid. Het is inmiddels zo ver dat het Land beleid heeft ontwikkeld voor het laten landen van onderzeese glasvezelkabels op Aruba. (…) Mijn dank voor het steentje dat u hebt bijgedragen.
Anticiperend op voornoemd beleid, bericht ik u hierbij dat de Directie Telecommunicatiezaken (DTZ) uw aanvragen in behandeling zal nemen zodra u heeft voldaan aan een aantal algemene voorwaarden ter zake.
U dient aanvullend over te leggen:
1. (…)
(…)
10. (…)
Aan een aantal van voornoemde vereisten heeft Digicel reeds voldaan. (…) Vanwege de aard en omvang van dit soort aanvragen alsmede de daaraan verbonden bestuurlijke complexiteit, zal de behandeling meer tijd vergen dan normaal (…).
Gezien het voorgaande, zien wij de aanvullende informatie spoedig tegemoet, opdat uw aanvragen alsnog met de nodige voortvarendheid in behandeling kan worden genomen. (…)”.
3.4
Bij de bestreden beslissing heeft verweerder besloten om geen voordracht aan de Gouverneur te doen tot afgifte van de verzochte concessie, omdat appellante heeft nagelaten de benodigde informatie en documenten te verstrekken.
Beoordeling
4.1
In dit geval heeft het bestuursorgaan de onderhavige aanvraag van appellante niet behandeld omdat deze incompleet is.
4.2
Het gerecht stelt voorop, dat de Lar geen buiten behandeling stelling van een aanvraag kent, zoals dat in Nederland in artikel 4:5 van de Algemene Wet Bestuursrecht is geregeld.
De buiten behandeling stelling dient in dit geval dan ook te worden aangemerkt als een afwijzende beslissing in de zin van de Lar. Alhoewel de beslissing ter zake het verlenen dan wel weigeren van een concessie aan de Gouverneur is voorbehouden, zal het gerecht het beroep gelet op het bovenstaande niet vanwege de onbevoegdheid van verweerder in deze, gegrond verklaren, temeer nu geen van partijen een beroep heeft gedaan op deze onbevoegdheid.
4.3
Het gerecht overweegt verder als volgt.
Van een aanvrager mag worden gevergd, dat hij bij de aanvraag alle gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen, aan het bestuursorgaan verschaft.
In dit geval heeft verweerder appellante bij brief van 8 maart 2019 in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie en documenten in te dienen, die hij nodig acht voor de beoordeling van de aanvraag, omdat de wel verstrekte gegevens en documenten daarvoor onvoldoende zijn.
4.4
Appellante heeft nagelaten hieraan te voldoen, en heeft daartoe gesteld dat verweerder niet bevoegd is om die nadere informatie te vragen. Met verweerder is het gerecht van oordeel dat het niet aan de aanvrager is, om te bepalen welke informatie al dan niet nodig is voor de besluitvorming. Overigens is niet gebleken dat appellante heeft geweigerd de verzochte aanvullende gegevens over te leggen omdat het belang daarvan voor de beslissing van het bestuursorgaan niet opweegt tegen het belang van de bescherming van haar bedrijfsgegevens.
4.5
Evenmin is gebleken dat verweerder heeft gehandeld in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur. Daarbij overweegt het gerecht dat er in deze geen sprake van is, dat appellante en Setar gelijke gevallen zijn die ongelijk worden behandeld. Gebleken is immers dat Setar al jaren over een concessie beschikt met betrekking tot glasvezels, die oorspronkelijk door het Land zijn aangelegd. Die concessie en glasvezels heeft Setar bij de privatisering van de telecommunicatie verkregen. Appellante was destijds niet actief in Aruba en was ook niet betrokken bij de overdracht van onder anderen de bestaande glasvezels aan Setar.
4.6
Gelet op het voorgaande, de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting, is het gerecht van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft besloten de aanvraag van appellante niet (verder) te behandelen. Dit leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hoger beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hoger beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hoger beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.